Overzichtslijst beleidsinstrumenten
Warning: Deze pagina wordt niet langer bijgewerkt. Meer recente info is te vinden op http://www.vliz.be/niet-inheemse-soorten
Op deze pagina wordt een overzicht gegeven van de beleidsinstrumenten die aandacht hebben voor de problematiek omtrent niet-inheemse mariene soorten. Een geactualiseerde lijst - met informatiefiches van de niet-'streek-eigen' mariene en kustgebonden soorten in het Belgische deel van de Noordzee en aanpalende estuaria - kan eveneens op deze pagina's geraadpleegd worden.
Contents
Globale verdragen en akkoorden
1) Het Verdrag inzake Biologische Diversiteit (Convention on Biological Diversity, CBD, afgesloten in 1992, van kracht sinds 1993) is een overeenkomst om actie te ondernemen op specifieke punten in verband met biodiversiteit, waaronder de opzettelijke en niet-opzettelijke introductie van niet-inheemse soorten.
Artikel 8 van de conventie stelt dat "ondertekenende partijen, voor zover mogelijk en op passende wijze, de introductie van niet-inheemse soorten dienen te voorkomen en niet-inheemse soorten die ecosystemen, habitats of soorten bedreigen, dienen te bestrijden of uit te roeien".
De bijeenkomst van de partijen in Nagoya (COP10, oktober 2010) stelde als doelstelling om - tegen 2020 - invasieve niet-inheemse soorten en hun verspreidingskanalen te identificeren, prioriteiten te stellen in de controle en uitroeiing van prioritiaire soorten en maatregelen te treffen voor het beheer van verspreidingskanalen zodoende de introductie en de inburgering van niet-inheemse soorten te vermijden. Meer dan 180 landen hebben het verdrag ondertekend. Het verdrag werkt op basis van juridisch bindende overeenkomsten. Informatie over niet-inheemse soorten in de context van de CBD is beschikbaar via het "Alien Species Portal".
2) Het Verdrag inzake Migrerende Wilde Diersoorten (Convention on Migratory Species of Wild Animals, CMS of Verdrag van Bonn, afgesloten in 1979, van kracht sinds 1983) is gericht op de bescherming van migrerende terrestrische en mariene soorten en vogels in hun hele verspreidingsgebied.
Trekkende soorten waarvoor een internationale samenwerking wenselijk of noodzakelijk is, zijn opgenomen in bijlage II van het verdrag. Exoten die de trekkende soorten zoals opgenomen in bijlage II van de CMS in gevaar kunnen brengen, kunnen volgens het CMS aan controle worden onderworpen. Artikel III, 4c. stelt dat de partijen zich ertoe verbinden een strikte controle uit te voeren op de introductie van, of het terugdringen of uitroeien van reeds geïntroduceerde exotische soorten die de doelsoorten opgenomen in de bijlage I van dit verdrag op hun grondgebied dreigen in gevaar te brengen. Artikel V, 5 bepaalt dat de lidstaten in overeenkomst met de bepalingen van de bijlage II moeten voorzien in "Behouden en waar nodig en mogelijk, herstellen van de habitats van belang in het behoud van een gunstige staat van instandhouding, en het beschermen van deze habitats tegen verstoringen, waaronder een strikte controle van de introductie van, of controle van reeds geïntroduceerde, exotische soorten die schadelijk zijn voor de trekkende soorten"
3) Het Verdrag inzake internationale handel in bedreigde soorten (Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora, CITES of Washington Convention, afgesloten in 1973, van kracht sinds 1975) regelt de handel in bedreigde dieren en planten, evenals daarvan afgeleide producten, tussen 172 aangesloten landen. Het verdrag werkt met 3 bijlagen, afhankelijk van de graad van bescherming in het land van uitvoer.
De Bijlage I lijst bedreigde dieren en planten op die direct met uitsterven bedreigd zijn (bv. walvissen, dolfijnen, … bepaalde orchideeënsoorten) en waarvoor geen handel toegestaan wordt. De soorten opgenomen in de Bijlage II zijn deze die mogelijks met uitsterven worden bedreigd, en waarvoor een CITES vergunning vereist is voor in- en uitvoer. De Bijlage III bevat alle dieren en planten die in minstens één land worden beschermd en waarvoor bilaterale handelsakkoorden bestaan. Relevant voor de problematiek van niet-inheemse soorten is een bepaling in Artikel XIV a waaronder het aan de partijen toegelaten is nationale maatregelen te treffen met betrekking tot soorten die niet in de CITES Bijlagen opgenomen zijn. Het is via deze bepaling dat EU lidstaten bepaalde exotische soorten behandelen.
4) Het Internationaal Verdrag voor de Controle en het Beheer van Ballastwater en Sediment van de Scheepvaart (ook IMO Ballastwater Conventie, International Convention for the Control and Management of Ships' Ballast Water and Sediments, BWM Convention, afgesloten in 2004) is gericht op de inspanningen die noodzakelijk zijn om te voorkomen dat schadelijke aquatische organismen via ballastwater en sedimenten verspreid worden.
Om de introductie van niet-inheemse soorten via de ballasttanken van schepen tegen te gaan verplicht de IMO Ballastwater Conventie schepen om een "Ballast Water and Sediment Management Plan" op te stellen en een "Ballast Water Record Book" aan boord te hebben waarin alle ballastoperaties worden bijgehouden. Daarnaast dient het beheer van het ballastwater te gebeuren volgens standaardprocedures (zie website IMO). Een derde element in de conventie betreft ballastwater uitwisseling ("Ballast Water Exchange") op zee, die bij voorkeur voorbij de 200 zeemijl van het vasteland plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk is, moet de uitwisseling van ballastwater in ieder geval verder dan 50 zeemijl uit de kust plaatsvinden en dit in water van minstens 200 meter diep. In afwachting van de ratificatie van deze conventie wordt aangeraden door OSPAR om bepaalde maatregelen met betrekking tot het ballastwater van schepen reeds op een vrijwillige basis na te leven (OSPAR general guidance 07/2010). Voorafgaand aan de IMO Ballastwater Conventie gaf de IMO resolutie (A.868(20)) uit 1997 richtlijnen voor de controle en behandeling van ballastwater teneinde de overdracht van schadelijke organismen te beperken.
5) Het UNCLOS Verdrag van de Verenigde Naties (United Nations Convention on the Law of the Sea, UNCLOS, afgesloten in 1982, van kracht sinds 1994) verplicht de lidstaten ertoe het mariene milieu in de zeegebieden onder hun rechtsbevoegdheid te beschermen en te vrijwaren van "significante en schadelijke wijzigingen" als gevolg van de (on)opzettelijke introductie van niet-inheemse soorten.
Artikel 196 (1) van het Verdrag meldt dat: "staten alle noodzakelijke maatregelen moeten treffen voor de reductie, preventie en controle van vervuiling van het mariene milieu als resultaat van het gebruik van technologieën of de (on)opzettelijke introductie van nieuwe of niet-inheemse soorten in bepaalde delen van het mariene milieu, dewelke daar schadelijke gevolgen kunnen veroorzaken."
6) Het Verdrag m.b.t. de wet van het niet aan scheepvaart gebonden gebruik van internationale waterlopen (Convention on the Law of Non-navigational Uses of International Watercourses, afgesloten in 1997, nog niet van kracht wegens onvoldoende ratificaties).
In artikel 22 van het verdrag verbinden lidstaten zich tot het treffen van “alle noodzakelijke maatregelen ter preventie van de introductie van niet-inheemse of nieuwe soorten die significante negatieve effecten kunnen veroorzaken in het ecosysteem van de waterlopen, en als gevolg hiervan schade berrokkenen aan een andere staat”.
7) Het Ramsar Verdrag (Ramsar Convention, afgesloten in 1971, van kracht sinds 1975) beoogt het behoud en het rationeel gebruik van alle "wetlands" door lokale, regionale en nationale acties en internationale samenwerking, als bijdrage tot een duurzame ontwikkeling. In het Ramsar Verdrag werden invasieve soorten geïdentificeerd als één van de bedreigingen voor ‘wetlands’.
8) Het Internationaal Verdrag voor de Bescherming van Plantensoorten (International Plant Protection Convention, IPPC, afgesloten in 1951, van kracht sinds 1952, gewijzigd in 1987) is een international verdrag met betrekking tot fytosanitaire afspraken, incl. plagen van wieren en de indirecte gevolgen ervan.
Het IPPC organiseerde een workshop over invasieve niet-inheemse soorten in 2003. In aansluiting met dit verdrag melden we ook het Akoord met betrekking tot Sanitaire en Fytosanitaire Maatregelen (Agreement on the Application of Sanitary and Phytosanitary Measures SPS, afgesloten in 1994, van kracht sinds 1995). Hoewel dit akkoord niet specifiek gericht is op niet-inheemse soorten, zijn vele plagen van oorsprong niet-inheems.
Europese richtlijnen en regelgeving
1) De EU Vogelrichtlijn, VRL (Council Directive 79/409/EEC of 2 April 1979 on the conservation of wild birds, afgesloten en van kracht sinds 1979) biedt een kader voor het behoud en beheer van wilde vogelpopulaties in Europa, en algemene richtlijnen met betrekking tot niet-inheemse vogelsoorten.
Artikel 11 van de HRL bepaalt dat lidstaten erover moeten waken dat introductie van niet-inheemse vogelsoorten geen negatieve effecten met zich meebrengt voor de lokale fauna en flora.
2) De EU Habitatrichtlijn, HRL (Council Directive 92/43/EEC of 21 May 1992 on the conservation of natural habitats and of wild fauna and flora, afgesloten en van kracht sinds 1992) streeft het behoud van de biodiversiteit in de Lidstaten na, door middel van een gemeenschappelijk kader voor het behoud van wilde flora en fauna en habitats van gemeenschappelijke belang voor de EU.
De kaderrichtlijn richt een ecologisch netwerk in van beschermde gebieden, gekend als het ‘Natura 2000’ netwerk. De HRL maakt deel uit van de uitvoering van het Verdrag inzake Biodiversiteit (CBD) op Europees niveau. Artikel 22 b van de HRL bepaalt dat Lidstaten de opzettelijke introductie van niet-inheemse soorten in het wild op dergelijke wijze moeten inperken dat er geen negatieve gevolgen zijn voor de natuurlijke habitats en hun fauna en flora, en dat – indien nodig – dergelijke introducties verboden worden.
3) De richtlijn Nr 338/97 van de Europese Raad betreffende de bescherming van wilde fauna en flora soorten door middel van de handel in deze soorten (Council Regulation (EC) No 338/97 on the protection of species of wild fauna and flora by regulating trade therein, afgesloten in 1996, van kracht sinds 1997, gewijzigd in 2003) is de vertaling van het CITES Verdrag naar Europese wetgeving.
Deze richtlijn werd gewijzigd op 18 augustus 2003 door de richtlijn Nr 1497/2003. De annexen van deze nieuwe richtlijn verwijzen naar een aantal niet-inheemse soorten die een bedreiging vormen voor importerende lidstaten. CITES is als regelgeving echter beperkt tot de opzettelijke introducties gezien het gebaseerd is op een systeem met toestemming. In artikel IV, 6D van de richtlijn 338/97 wordt expliciet vermeldt dat de Europese Commissie beperkingen kan opleggen aan bepaalde landen van oorsprong voor soorten waarvan aangetoond werd dat ze een bedreiging inhouden voor de inheemse fauna en flora. De bijlagen van de richtlijn 1497/2003 lijsten deze soorten op en worden frequent geactualiseerd.
4) De Kaderrichtlijn Mariene Strategie of KRMS (Marine Strategy Framework Directive of MSFD, goedgekeurd in 2008) biedt een kader voor de bescherming en het behoud van het marien milieu, het vermijden van schade en het herstel van het milieu in het geval negatieve gevolgen opgetreden zijn. De KRMS heeft als doelstelling de Goede Milieu Toestand (GMT) te bereiken in het marien milieu in 2020 ten laatste. Niet-inheemse soorten worden specifiek behandeld in de bijlage I van deze richtlijn, en de descriptor nr. 2 "Niet-inheemse soorten geïntroduceerd door menselijke activiteiten bevinden zich op een niveau dat niet schadelijk is voor het milieu" is één van de elf generische kwalitatieve descriptoren die in beschouwing worden genomen voor het bepalen van de GMT. De verdere bepaling van criteria en indicatoren voor het definiëren en opvolgen van doelstellingen staat momenteel ter discussie. De beslissing van de EU Commissie inzake de criteria en methodologische standaarden voor de Goede Milieu Toestand in de Europese mariene wateren (COM 2010/477/EU)
Verschillende voorstellen zijn in omloop. In België kiest men voorlopig (augustus 2011) voor het opvolgen van nieuwe introducties van niet-inheemse soorten. Daarbij stelt de bevoegde dienst voor om de indicator voor het behalen van de GMT te omschrijven als 'Geen nieuwe anthropogene introductie van niet-inheemse soorten macrofauna en macroflora (>1mm) (No introduction of human induced non indigenous species of macrofauna and macroflora (l>1mm))
De initiële beoordeling voor niet-inheemse soorten moet in 2012 gerealiseerd zijn, en dient volgende aspecten te omvatten:
- Een analyse van de huidige milieutoestand, inclusief een inventaris van de temporele en ruimtelijke patronen in abundantie van niet-inheemse soorten of – waar relevant – genetisch verschillende vormen van inheemse soorten in (sub)regio’s.
- Een analyse van de dominante drukken en effecten verbonden aan de introductie van niet-inheemse soorten en translocaties.
5) Richtlijn van de EU Raad (EC) nr 708/2007 met betrekking tot het gebruik van niet-inheemse of lokaal niet-aanwezige soorten in de aquacultuur (uitgevaardigd in 2007) is gericht op het optimaliseren van de voordelen geassocieerd met introducties van niet-inheemse soorten en lokaal niet-aanwezige soorten die gebruikt worden in de aquacultuur.
Er wordt gewaakt over het vermijden van potentieel schadelijke effecten in het ecosysteem en negatieve biologische interacties (incl. genetische uitwisseling met inheemse soorten) en de verdere verspreiding van niet-doelsoorten in natuurlijke habitats. De focus ligt op risico-analyses van niet-inheemse soorten vooraleer een introductie of translocatie toegestaan wordt.
6) De Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten is op 1 januari 2015 in werking getreden. De verordening gaat uit van een hiërarchische aanpak op 3 niveaus, zoals ook overeengekomen op internationaal niveau (vb. Biodiversiteitsverdrag), en is van toepassing op terrestrische, aquatische en mariene soorten:
- Preventie
- Vroegtijdige detectie en snelle uitroeiing
- Beheer van de wijdverspreide invasieve soorten
In het kader van deze verordening wordt een Unielijst van prioritaire soorten opgesteld. Eén van de voorwaarden voor het opnemen van uitheemse soorten in deze lijst is dat een gecoördineerde Europees actie verantwoord is en het mogelijk zal maken om de nadelige gevolgen voor de biodiversiteit, de menselijke gezondheid en de economie te voorkomen of te beperken. Deze lijst zal vooral soorten bevatten die nog weinig verspreid zijn op het Europese grondgebied. Een eerste voorstel voor de lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten zal uiterlijk op 1 januari 2016 ter goedkeuring worden voorgelegd aan het Comité dat is samengesteld uit experts uit de Lidstaten. Optioneel kunnen ook nationale en regionale lijst opgesteld worden.
Op nationaal niveau moet een mechanisme voor toezicht, vroegtijdige detectie, uitroeiing of indamming worden ingevoerd om op passende wijze te kunnen optreden met het oog op de detectie van de introductie van deze voor de Unie zorgwekkende uitheemse soorten, de uitroeiing ervan of de beperking van de verspreiding ervan indien ze reeds wijdverspreid zijn op het grondgebied.
Er wordt tevens een globale juridische verbodsregeling uitgewerkt alsook een afwijkingsmechanisme op de verbodsbepalingen voorzien onder de vorm van vergunningen.
Regionale verdragen
1) Het Verdrag inzake Behoud van Europese Wilde Soorten en Habitats of de Bern Conventie (Convention on the Conservation of European Wildlife and Natural Habitats, Bern Convention, afgesloten in 1979, van kracht sinds 1982) is een internationaal juridisch instrument inzake natuurbehoud, met bindende kracht voor de partijen en met als doelstelling het behoud van de wilde fauna en flora soorten en hun natuurlijke habitats in Europa. Verder beoogt de Conventie een goede samenwerking tussen Europese landen tot stand te brengen in dit domein.
Verschillende aanbevelingen uit de Conventie verwijzen naar niet-inheemse soorten. De aanbeveling Nr. 77 (1999) inzake de uitroeiing van niet-inheemse terrestrische vertebraten is zeer concreet en beveelt tot de uitroeiing van bepaalde soorten die schade veroorzaken in het ecosysteem (zoals bv. de muskusrat (Ondatra zibethicus) en de Canadese bever (Castor canadensis)). In Artikel 11, par. 2.b van dit Verdrag verbinden de partijen zich tot een strikte naleving van de controle op de introductie van niet-inheemse soorten. Aanbeveling Nr.57 (1997) verwijst naar de introductie van niet-inheemse organismen in het milieu. Aanbeveling Nr. 91 (2002) verwijst naar invasieve, niet-inheemse soorten die een bedreiging vormen voor de biologische diversiteit op eilanden en op zowel geografisch als door evolutie geïsoleerde ecosystemen. Aanbeveling Nr. 99 (2003) bevat de Europese Strategie inzake Invasieve Niet-inheemse Soorten en spoort de partijen aan om een nationale strategie inzake invasieve niet-inheemse soorten op te stellen en in uitvoering te brengen, rekening houdend met de Europese Strategie inzake Invasieve Niet-inheemse Soorten. Om deze aanbeveling en de Strategie in uitvoering te brengen, wordt samenwerking tussen de partijen en de waarnemende lidstaten van het Verdrag wat betreft de preventie, mitigatie en uitroeiing of beperking van niet-inheemse soorten – daar waar mogelijk en passend - sterk aangemoedigd.
2) Het Akkoord inzake het behoud van Afro-Euroaziatische migrerende soorten watervogels (The Agreement on the Conservation of African-Eurasian Migratory Waterbirds, AEWA, afgesloten in 1995, van kracht sinds 1999) heeft betrekking op 235 vogelsoorten dewelke afhankelijk zijn van wetlands voor minstens een deel van hun jaarlijkse cyclus. Het geografisch gebied van het akkoord omvat 117 landen uit Europa, delen van Azië en Canada, het Midden-Oosten en Afrika.
3) Het HELCOM Verdrag (Convention on the Protection of the Marine Environment of the Baltic, HELCOM, afgesloten in 1992, van kracht sinds 2000) is relevant voor de Baltische Zee en richt zich voornamelijk op vervuiling, inclusief biopolutie door schadelijke niet-inheemse soorten. Een databank met niet-inheemse soorten voor het Baltische zeegebied is beschikbaar.
4) Het OSPAR Verdrag voor de Bescherming van het Mariene Milieu in de Noordoostelijke Atlantische Oceaan (Convention for the Protection of the Marine Environment of the North-East Atlantic, OSPAR Convention, afgesloten in 1992, van kracht sinds 1998). Dankzij de aangepaste definitie van ‘pollutie’ - vergelijkbaar met de definitie die gehanteerd wordt in het HELCOM Verdrag - is het mogelijk om via het OSPAR Verdrag, de problematiek van niet-inheemse soorten aan te pakken. De definitie verwijst naar "vervuiling" als "de directe of indirecte introductie door de mens, van grondstoffen of energie in de mariene/maritieme omgeving, dewelke mogelijks schadelijke gevolgen heeft voor de menselijke gezondheid, de levende rijkdommen en mariene ecosystemen, schade aan of interferentie met wettelijk toegestane gebruiksfuncties van de zee". In de Strategie van de OSPAR Commissie (2010) ter bescherming van het Mariene Milieu van de Noordoostelijke Atlantische Oceaan worden geeft de Commissie aan zich "in te spannen om de introductie van niet-inheemse soorten door menselijke activiteiten te beperken tot een niveau dat het ecosysteem niet nadelig beïnvloedt".
Richtlijnen en gedragscodes
De IUCN richtlijnen inzake preventie van het verlies aan Biodiversiteit als gevolg van invasieve niet-inheemse soorten (IUCN Guidelines for the prevention of Biodiversity Loss Caused by Alien Invasive Species, 2000) verwijzen rechtstreeks naar artikel 8 van het Verdrag inzake Biologische Diversiteit (CBD) en hebben als doelstelling de overheden en beheersorganen bij te staan bij de uitvoering van dit artikel, met name om negatieve effecten van invasieve niet-inheemse soorten in te perken. Een expertengroep speciaal toegewijd aan de problematiek van Invasieve soorten (Invasive Species Specialist Group) werkte deze richtlijnen uit.
De IUCN/SSC richtlijnen voor herintroducties (IUCN/SSC guidelines for re-introductions, 1995) zijn een herwerkte versie van de IUCN Positie Paper inzake de Transfer van Levende Organismen in 1987, destijds opgesteld door het Subcomittee SCC inzake de herintroductie zijn gericht op de opzettelijke herintroducties van in gevangenschap gekweekte individuen en maatregelen die nodig zijn om de onopzettelijke introductie van pathogene niet-inheemse soorten te vermijden.
De IMO Richtlijnen voor de controle en behandeling van ballastwater teneinde de overdracht van schadelijke organismen te beperken (Resolutie A.868(20) van 1997) bevat vrijblijvende aanbevelingen voor het verminderen en voorkomen van het opnemen en/of spuien van gecontamineerd ballastwater en op het veiligheidsaspect bij het herballasten op zee. Schepen moeten worden geïnformeerd over gebieden waar er zich schadelijk pathogene organismen bevinden of waar afvalwater in zee wordt geloosd om het opnemen van ballastwater in deze gebieden te beperken. Schepen moeten voorkomen ballastwater op te nemen in ondiep water of in gebieden waar de schroeven de bodemsedimenten beroeren. Onnodig ballasten moet worden vermeden. Er zijn drie procedures om het probleem aan te pakken, nl. herballasten op zee, het ballastwater afgeven aan ontvangstinstallaties in de haven of het ballastwater behandelen. De IMO Ballastwater Conventie van 2004 (BWM - 13.02.2004) verplicht schepen een 'Ballast Water Management Plan' op te stellen en een 'Ballast Water Record Book' aan boord te hebben waarin alle ballastoperaties worden opgetekend. Een derde element van de Conventie betreft ballastwater uitwisseling ('Ballast Water Exchange') op zee, die bij voorkeur voorbij de 200 zeemijl van het vasteland plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk is, moet de uitwisseling van ballastwater in ieder geval verder dan 50 zeemijl uit de kust plaatsvinden en dit in water van minstens 200 meter diep.
De ICES richtlijnen inzake de Introductie en Transfer van Mariene Organismen (ICES code of practice on the Introduction and Transfer of Marine Organisms, 2004) bevatten concrete aanbevelingen voor maatregelen en praktijken om risico's gekoppeld aan de opzettelijke introductie en transfer van mariene organismen te verminderen (zie rapport van de werkgroep). ICES richtte twee werkgroepen op voor het bestuderen van biologische invasies en niet-inheemse soorten: de ICES/IOC/IMO Working Group on Ballast and Other Ship Vectors (WGBOSV, zie verslag 2011) en de Working Group on Introduction and transfers of Marine Organisms (WGITMO, zie verslag 2011). Daarnaast organiseerde ICES in 2010 een workshop over schadelijk fytoplankton dat mogelijk door middel van ballastwater getransporteerd wordt (zie verslag 2010). In 2005 publiceerde ICES een nieuwe versie van de "Code of Practice" uit 1995 over de introductie en de transfer van mariene organismen.
De Pan-Europese Strategie voor Biologische en LandschapsDiversiteit (Pan-European Biological and Landscape Diversity Strategy, PEBLDS, 1995) biedt een kader voor een gemeenschappelijke benadering van en gezamenlijke doelstellingen voor nationale en regionale actie om het Verdrag inzake Biologische Diversiteit (CBD) in uitvoering te brengen. De strategie is proactief en volgt het voorzorgsbeginsel voor het stoppen van verder verlies aan biodiversiteit. De problematiek van de invasieve niet-inheemse soorten (IAS) werd ter sprake gebracht tijdens de 2de Intergouvernementele Conferentie in Budapest (2002) en de 3de Intergouvernementele Conferentie in Madrid (2003) waar ook een actieplan werd voorgesteld. In Kiev (2010) besloten Ministers en afgevaardigden uit 55 landen tot gezamenlijke doelstellingen om verder verlies van biodiversiteit een halt toe te roepen tegen 2010. De Europese strategie om IAS te bestrijden maakt deel uit van deze doelstellingen.
De FAO Code of Conduct for Responsible Fisheries (1995) is een vrijblijvend initiatief dat verwijst naar internationale standaarden en principes met betrekking tot opzettelijke en onopzettelijke introducties gekoppeld aan visserijpraktijken en aquacultuur (zie artikels 9.2.3 en 9.3.1)
Tot slot wordt verwezen naar Agenda 21 van de VN-conferentie over Milieu en Ontwikkeling (UNCED, 1992), meer bepaald naar Hoofdstuk 15 dat het behoud van de biologische diversiteit behandelt. Verschillende hoofdstukken (bv. Hoofdstuk 17 (17.30 en 17.79) en Hoofdstuk 18 (18.4) en verder van de Agenda 21 verwijzen naar niet-inheemse soorten als één van de bedreigingen in het behalen van de doelstellingen inzake biodiversiteit.