Oesterpark Vlaming Nollet

From Coastal Wiki
Jump to: navigation, search


Oesterpark "Vlaming en Nollet" (1932-1933)

Loading map...
Hedendaagse kaart van Nieuwpoort, met de ligging van het voormalige oesterpark van “Vlaming en Nollet”


Voorloper van het oesterpark "N.V. Ostrea"


Henri Vreeswyck, een Nieuwpoortse duizendpoot die onder andere als cinema-uitbater, kunstschilder, auteur, hotelier en mossel- en oesterteler actief was, kreeg vermoedelijk rond eind 1931 of begin 1932 de toestemming om in de Nieuwpoortse Vlotkom een kleine hoeveelheid kweekoesters uit te zetten.[1] Deze kom was na afloop van WO I volledig vernieuwd geweest, maar het was al snel duidelijk geworden dat ze helemaal geen toekomst meer had als handelshaven.[2] De 40.000 m² grote plas lag er bijgevolg verlaten bij en kreeg nu een nieuwe bestemming als testgebied voor integrale oesterkweek aan onze kust. Deze integrale oesterkwekerij was iets nieuws, want tot nu toe hadden de Belgische oestertelers zich hoofdzakelijk bezig gehouden met het vetten en zuiveren van jonge Engelse oesters in het Belgische zeewater. Rond 1922 was echter een epidemie uitgebroken in de Engelse oesterkwekerijen, waardoor de bevoorrading van onze gebieden in het gedrang kwam. Tijdens deze periode van Belgische inactiviteit profileerden de Zeeuwse kwekers zich steeds sterker en namen ze een overheersende positie in op de Europese oestermarkt.[3] Om deze afhankelijkheid van het buitenland tegen te gaan, was het dus nodig om onderzoek te doen naar de geschiktheid van onze wateren voor de integrale oesterkweek - waarbij de oesters hun volledige levenscyclus in Belgische wateren zouden doorbrengen - vast te stellen.


Deze eerste testen van Henri Vreeswyck trokken al snel de aandacht van de Zeeuwse mossel- en oesterteler Biem Vlaming. Deze was kort na WO I voor het eerst in contact gekomen met Vreeswyck door het verhandelen van mosselbroed.[1] Biem zakte samen met zijn broer Marinus en zijn zakenpartner M. Nolet uit Yerseke af naar de Belgische badstad en stelde daar met eigen ogen het verrassende succes van Van Vreeswycks proeven vast. De uit Zeeland ingevoerde oesters waren in een tijdspanne die normaal gezien te kort was om enige groei te merken, toch in omvang toegenomen.[4] Dit resultaat sprak de algemene opvatting tegen dat onze kust teveel bloot stond aan de getijden om geschikt te zijn voor integrale oesterkweek.[5]


Aangespoord door deze eerste hoopvolle resultaten vroeg de Hollandse firma “Vlaming en Nollet” de toelating om de proeven met betrekking tot integrale oesterkweek op grotere schaal verder te zetten in de Vlotkom. Hoewel er enig ongenoegen bestond over de komst van buitenlandse oesterkwekers naar onze kustgebieden,[6] kon de onderneming in maart-april 1932 toch van start gaan. Geen enkele Belgische oesterkweker was immers bereid om de financiële risico’s te nemen die deze experimenten inhielden.[4] Henri Vreeswyck werd wel ingeschakeld als ‘technisch adviseur’ in de Nederlandse onderneming en maakte zijn naam waar door een belangrijke nieuwe kweekmethode te introduceren. Omwille van de slechte staat van de bodem van de Vlotkom konden de oesters immers niet langer horizontaal op de ondergrond verspreid worden. Vreeswyck kwam dan ook met het idee op de proppen om de weekdieren met behulp van een metalen rasterwerk verticaal op te hangen in het water. Algauw werden meer dan een miljoen oesters op deze manier uitgezet in de Vlotkom.[7] Ook deze tweede reeks van experimenten was succesvol: de groei van de oesters was hier aanzienlijk groter dan in Zeeland.[4]


In 1933 besloot de Belgische regering haar medewerking te verlenen aan deze integrale oesterexperimenten. Vanaf dat jaar stelde de Bestendige Commissie voor Zeevis en Oestercultuur bijvoorbeeld gronden te beschikking aan telers die dergelijke proeven wilden ondernemen.[8] In Oostende besloot onder andere de firma ”Halewyck & Cie” haar kans te wagen in de Spuikom. In de Nieuwpoortse Vlotkom werd “Vlaming & Nollet” dan weer vervangen door de ”N.V. Ostrea”. Nu bleek dat de oesterteelt daar goede handelsmogelijkheden bood, waren ook de Belgische kwekers plots geïnteresseerd. Met de steun van de Bestendige Commissie voor Zeevis en Oestercultuur werd in 1933 dan ook de ”N.V. Ostrea” opgericht, een handelsmaatschappij waarvan 55% van het kapitaal Belgisch en 45% Nederlands was. De Hollandse kant van deze vennootschap werd vertegenwoordigd door de gebroeders Vlaming en hun collega Nollet, de Belgische aandelen waren onder andere in handen van enkele kapitaalkrachtige Walen en van de oesterbedrijven ”Devriendt”, ”A. Rau & Fils” en ”A. Vermeersch & Cie”. In 1933 hernam de ”N.V. Ostrea” de proeven in Nieuwpoort. De firma voerde aanvankelijk trouwens ook op kleine schaal experimenten uit in de Oostendse Spuikom, maar die werd in 1938 uitendelijk exclusief verhuurd aan "Halewyck & Cie".[4]


In 1936 zou Biem Vlaming zijn oesterbezit in Nieuwpoort trouwens nog uitbreiden met de parken van de “N.V. Huîtrières et Viviers de Lombardsyde”. Samen met Achille Vandromme zou hij deze kwekerijen tot aan WO II uitbaten onder de naam "Vlaming en Vandromme".


Referenties


Meer weten