Drietakkig rooddonswier
Drietakkig rooddonswier
Het oorsprongsgebied van het drietakkig rooddonswier Antithamnionella ternifolia is eerder onduidelijk, hoewel er vermoedens zijn dat dit roodwier afkomstig is uit de zuidelijke hemisfeer. Dit niet-inheemse roodwier zou in Europese wateren terechtgekomen zijn – en er zich verder verspreid hebben – door zich vast te hechten op scheepsrompen en touwen. Het drietakkig rooddonswier werd in 1970 voor de eerste keer waargenomen in België in de Oostendse Spuikom. De soort groeit op vrijwel elk type hard substraat en plant zich snel voort, twee factoren die bijdragen tot zijn succes. Foto: Ignacio Bárbara |
|
Oesterpark "Royon-Hertoghe & Cie" (ca.1866-ca.1895)
|
<googlemap lat="51.222734" lon="2.938911" zoom="12" width="300" height="300" type="satellite" selector="yes" icon="http://www.googlemapsmarkers.com/v1/4abeec/"> 51.228535, 2.906976, Oesterpark "Royon-Hertoghe & Cie" (ca.1866-ca.1895) </googlemap> |
Hedendaagse kaart van Oostende, met de ligging van het voormalige oesterpark van “Royon-Hertoghe & Cie”
|
- Opvolger van oesterpark "Royon-Bettger & Cie"
Het oesterpark "Royon-Hertoghe & Cie" was een verderzetting van de onderneming "Royon-Bettger & Cie" die reeds in 1856 door Louis Royon en de Keulse handelaar Gustave Bettger in Oostende in het leven geroepen was.[1] De samenwerking tussen deze twee ondernemers liep echter algauw spaak. In 1860-1861 kwamen beide immers tegenover elkaar te staan in de rechtbank, nadat de Duitse firma "Bettger & Cie" een proces aangespannen had tegen een coalitie van zes Oostendse oesterparken, waaronder "Royon-Bettger & Cie" zelf.[2] Een misverstand over de kwaliteit, grootte en prijs van een zending oesters voor Keulen bracht uiteindelijk definitief een einde aan de vennootschap tussen Bettger en Royon. Bij akte van 4 januari 1865 werd de maatschappij opgedoekt. Het jaar erop, op 10 augustus 1866, verkocht Bettger zijn één derde eigendomsaandeel in de oesterput aan de Brugse advocaat Charles Meynne. Deze laatste veroverde ook één zesde van het aandeel van Louis Royon, waardoor Meynne en Royon vanaf dan elk de helft van de oesterput bezaten. Het hotel-restaurant “Pavillon du Rhin” bleef echter wel volledig in handen van de familie Royon-Hertoghe. Op 18 augustus 1866 liet Bettger zijn aandeel in het complex immers over aan Royon.[3] Niet veel later, op 18 oktober 1866 overleed Louis Antoine Royon te Mariakerke. Het “Pavillon du Rhin” kwam volledig in handen van zijn erfgenamen, de oesterput slechts deels. De effectieve uitbating van het park, nu met de naam "Royon-Hertoghe & Cie", gebeurde echter wel door Michel Halewyck, echtgenoot van Eugénie Royon en dus de schoonzoon van Louis.[1] Het bedrijf "Royon-Hertoghe & Cie" hield zich, naast het uitbaten van het hotel-restaurant "Pavillon du Rhin" en het exploiteren van de bijhorende oesterput, blijkbaar nog met andere zaken bezig. De frima dreef blijkbaar ook handel in gedroogd fruit, ijs en allerlei vissoorten, en moet ook een bijhuis gehad hebben te Londen.[1]
Cultural depictions of George Washington | ||||||||||
|
img_src=Image: img_width=400 tooltip=Publiciteitskaartje oesterpark "Royon-Hertoghe & Cie" img_alt=Publiciteitskaartje oesterpark "Royon-Hertoghe & Cie" exlink=http://www.vliz.be/vmdcdata/photogallery/sea.php?p=show&album=3278&pic=61316
Cultural depictions of George Washington | ||||||||||
|
|
Oesterparken "Stichert-Stracké & Cie" (1887-ca. 1925)
|
<googlemap lat="51.222734" lon="2.938911" zoom="12" width="300" height="300" type="satellite" selector="yes" icon=""> 51.227995, 2.907544, Oesterpark "Royon-Hertoghe & Cie" (ca.1866-ca.1895) </googlemap> |
Hedendaagse kaart van Oostende, met de ligging van de voormalige oesterparken van “Stichert-Stracké & Cie”
|
Eerste oesterpark "Stichert-Stracké & Cie" (1887-ca. 1896)
Het oesterpark "Royon-Hertoghe & Cie" was een verderzetting van de onderneming "Royon-Bettger & Cie" die reeds in 1856 door Louis Royon en de Keulse handelaar Gustave Bettger in Oostende in het leven geroepen was.[1] De samenwerking tussen deze twee ondernemers liep echter algauw spaak. In 1860-1861 kwamen beide immers tegenover elkaar te staan in de rechtbank, nadat de Duitse firma "Bettger & Cie" een proces aangespannen had tegen een coalitie van zes Oostendse oesterparken, waaronder "Royon-Bettger & Cie" zelf.[4] Een misverstand over de kwaliteit, grootte en prijs van een zending oesters voor Keulen bracht uiteindelijk definitief een einde aan de vennootschap tussen Bettger en Royon. Bij akte van 4 januari 1865 werd de maatschappij opgedoekt. Het jaar erop, op 10 augustus 1866, verkocht Bettger zijn één derde eigendomsaandeel in de oesterput aan de Brugse advocaat Charles Meynne. Deze laatste veroverde ook één zesde van het aandeel van Louis Royon, waardoor Meynne en Royon vanaf dan elk de helft van de oesterput bezaten. Het hotel-restaurant “Pavillon du Rhin” bleef echter wel volledig in handen van de familie Royon-Hertoghe. Op 18 augustus 1866 liet Bettger zijn aandeel in het complex immers over aan Royon.[3] Niet veel later, op 18 oktober 1866 overleed Louis Antoine Royon te Mariakerke. Het “Pavillon du Rhin” kwam volledig in handen van zijn erfgenamen, de oesterput slechts deels. De effectieve uitbating van het park, nu met de naam "Royon-Hertoghe & Cie", gebeurde echter wel door Michel Halewyck, echtgenoot van Eugénie Royon en dus de schoonzoon van Louis.[1]
|
Oesterparken "Stichert-Stracké & Cie" (1887-ca. 1925)
|
<googlemap lat="51.222734" lon="2.938911" zoom="12" width="300" height="300" type="satellite" selector="yes" icon=""> 51.227995, 2.907544, Oesterpark "Royon-Hertoghe & Cie" (ca.1866-ca.1895) </googlemap> |
onderschrift
|
Eerste oesterpark "Stichert-Stracké & Cie" (1887-ca. 1896)
Het oesterpark "Royon-Hertoghe & Cie" was een verderzetting van de onderneming "Royon-Bettger & Cie" die reeds in 1856 door Louis Royon en de Keulse handelaar Gustave Bettger in Oostende in het leven geroepen was.[1] De samenwerking tussen deze twee ondernemers liep echter algauw spaak. In 1860-1861 kwamen beide immers tegenover elkaar te staan in de rechtbank, nadat de Duitse firma "Bettger & Cie" een proces aangespannen had tegen een coalitie van zes Oostendse oesterparken, waaronder "Royon-Bettger & Cie" zelf.[5] Een misverstand over de kwaliteit, grootte en prijs van een zending oesters voor Keulen bracht uiteindelijk definitief een einde aan de vennootschap tussen Bettger en Royon. Bij akte van 4 januari 1865 werd de maatschappij opgedoekt. Het jaar erop, op 10 augustus 1866, verkocht Bettger zijn één derde eigendomsaandeel in de oesterput aan de Brugse advocaat Charles Meynne. Deze laatste veroverde ook één zesde van het aandeel van Louis Royon, waardoor Meynne en Royon vanaf dan elk de helft van de oesterput bezaten. Het hotel-restaurant “Pavillon du Rhin” bleef echter wel volledig in handen van de familie Royon-Hertoghe. Op 18 augustus 1866 liet Bettger zijn aandeel in het complex immers over aan Royon.[3] Niet veel later, op 18 oktober 1866 overleed Louis Antoine Royon te Mariakerke. Het “Pavillon du Rhin” kwam volledig in handen van zijn erfgenamen, de oesterput slechts deels. De effectieve uitbating van het park, nu met de naam "Royon-Hertoghe & Cie", gebeurde echter wel door Michel Halewyck, echtgenoot van Eugénie Royon en dus de schoonzoon van Louis.[1]
<googlemap lat="51.222734" lon="2.938911" zoom="12" width="300" height="300" type="satellite" selector="yes" icon=""> 51.227995, 2.907544, Oesterpark "Royon-Hertoghe & Cie" (ca.1866-ca.1895) </googlemap> |
onderschrift
|
Eerste oesterpark "Stichert-Stracké & Cie" (1887-ca. 1896)
Het oesterpark "Royon-Hertoghe & Cie" was een verderzetting van de onderneming "Royon-Bettger & Cie" die reeds in 1856 door Louis Royon en de Keulse handelaar Gustave Bettger in Oostende in het leven geroepen was.[1] De samenwerking tussen deze twee ondernemers liep echter algauw spaak. In 1860-1861 kwamen beide immers tegenover elkaar te staan in de rechtbank, nadat de Duitse firma "Bettger & Cie" een proces aangespannen had tegen een coalitie van zes Oostendse oesterparken, waaronder "Royon-Bettger & Cie" zelf.[6] Een misverstand over de kwaliteit, grootte en prijs van een zending oesters voor Keulen bracht uiteindelijk definitief een einde aan de vennootschap tussen Bettger en Royon. Bij akte van 4 januari 1865 werd de maatschappij opgedoekt. Het jaar erop, op 10 augustus 1866, verkocht Bettger zijn één derde eigendomsaandeel in de oesterput aan de Brugse advocaat Charles Meynne. Deze laatste veroverde ook één zesde van het aandeel van Louis Royon, waardoor Meynne en Royon vanaf dan elk de helft van de oesterput bezaten. Het hotel-restaurant “Pavillon du Rhin” bleef echter wel volledig in handen van de familie Royon-Hertoghe. Op 18 augustus 1866 liet Bettger zijn aandeel in het complex immers over aan Royon.[3] Niet veel later, op 18 oktober 1866 overleed Louis Antoine Royon te Mariakerke. Het “Pavillon du Rhin” kwam volledig in handen van zijn erfgenamen, de oesterput slechts deels. De effectieve uitbating van het park, nu met de naam "Royon-Hertoghe & Cie", gebeurde echter wel door Michel Halewyck, echtgenoot van Eugénie Royon en dus de schoonzoon van Louis.[1]
<googlemap lat="51.222734" lon="2.938911" zoom="12" width="300" height="300" type="satellite" selector="yes" icon=""> 51.227995, 2.907544, Oesterpark "Royon-Hertoghe & Cie" (ca.1866-ca.1895) </googlemap> |
onderschrift
|
Eerste oesterpark "Stichert-Stracké & Cie" (1887-ca. 1896)
Het oesterpark "Royon-Hertoghe & Cie" was een verderzetting van de onderneming "Royon-Bettger & Cie" die reeds in 1856 door Louis Royon en de Keulse handelaar Gustave Bettger in Oostende in het leven geroepen was.[1] De samenwerking tussen deze twee ondernemers liep echter algauw spaak. In 1860-1861 kwamen beide immers tegenover elkaar te staan in de rechtbank, nadat de Duitse firma "Bettger & Cie" een proces aangespannen had tegen een coalitie van zes Oostendse oesterparken, waaronder "Royon-Bettger & Cie" zelf.[7] Een misverstand over de kwaliteit, grootte en prijs van een zending oesters voor Keulen bracht uiteindelijk definitief een einde aan de vennootschap tussen Bettger en Royon. Bij akte van 4 januari 1865 werd de maatschappij opgedoekt. Het jaar erop, op 10 augustus 1866, verkocht Bettger zijn één derde eigendomsaandeel in de oesterput aan de Brugse advocaat Charles Meynne. Deze laatste veroverde ook één zesde van het aandeel van Louis Royon, waardoor Meynne en Royon vanaf dan elk de helft van de oesterput bezaten. Het hotel-restaurant “Pavillon du Rhin” bleef echter wel volledig in handen van de familie Royon-Hertoghe. Op 18 augustus 1866 liet Bettger zijn aandeel in het complex immers over aan Royon.[3] Niet veel later, op 18 oktober 1866 overleed Louis Antoine Royon te Mariakerke. Het “Pavillon du Rhin” kwam volledig in handen van zijn erfgenamen, de oesterput slechts deels. De effectieve uitbating van het park, nu met de naam "Royon-Hertoghe & Cie", gebeurde echter wel door Michel Halewyck, echtgenoot van Eugénie Royon en dus de schoonzoon van Louis.[1]
<googlemap lat="51.222734" lon="2.938911" zoom="12" width="300" height="300" type="satellite" selector="yes" icon=""> 51.227995, 2.907544, Oesterpark "Royon-Hertoghe & Cie" (ca.1866-ca.1895) </googlemap> |
onderschrift
|
Eerste oesterpark "Stichert-Stracké & Cie" (1887-ca. 1896)
Het oesterpark "Royon-Hertoghe & Cie" was een verderzetting van de onderneming "Royon-Bettger & Cie" die reeds in 1856 door Louis Royon en de Keulse handelaar Gustave Bettger in Oostende in het leven geroepen was.[1] De samenwerking tussen deze twee ondernemers liep echter algauw spaak. In 1860-1861 kwamen beide immers tegenover elkaar te staan in de rechtbank, nadat de Duitse firma "Bettger & Cie" een proces aangespannen had tegen een coalitie van zes Oostendse oesterparken, waaronder "Royon-Bettger & Cie" zelf.[8] Een misverstand over de kwaliteit, grootte en prijs van een zending oesters voor Keulen bracht uiteindelijk definitief een einde aan de vennootschap tussen Bettger en Royon. Bij akte van 4 januari 1865 werd de maatschappij opgedoekt. Het jaar erop, op 10 augustus 1866, verkocht Bettger zijn één derde eigendomsaandeel in de oesterput aan de Brugse advocaat Charles Meynne. Deze laatste veroverde ook één zesde van het aandeel van Louis Royon, waardoor Meynne en Royon vanaf dan elk de helft van de oesterput bezaten. Het hotel-restaurant “Pavillon du Rhin” bleef echter wel volledig in handen van de familie Royon-Hertoghe. Op 18 augustus 1866 liet Bettger zijn aandeel in het complex immers over aan Royon.[3] Niet veel later, op 18 oktober 1866 overleed Louis Antoine Royon te Mariakerke. Het “Pavillon du Rhin” kwam volledig in handen van zijn erfgenamen, de oesterput slechts deels. De effectieve uitbating van het park, nu met de naam "Royon-Hertoghe & Cie", gebeurde echter wel door Michel Halewyck, echtgenoot van Eugénie Royon en dus de schoonzoon van Louis.[1]
<googlemap lat="51.222734" lon="2.938911" zoom="12" width="300" height="300" type="satellite" selector="yes" icon=""> 51.227995, 2.907544, Oesterpark "Royon-Hertoghe & Cie" (ca.1866-ca.1895) </googlemap> |
onderschrift
|
Oesterparken "Stichert-Stracké & Cie" (1887-ca. 1925)
|
Eerste oesterpark "Stichert-Stracké & Cie" (1887-ca. 1896)
Het oesterpark "Royon-Hertoghe & Cie" was een verderzetting van de onderneming "Royon-Bettger & Cie" die reeds in 1856 door Louis Royon en de Keulse handelaar Gustave Bettger in Oostende in het leven geroepen was.[1] De samenwerking tussen deze twee ondernemers liep echter algauw spaak. In 1860-1861 kwamen beide immers tegenover elkaar te staan in de rechtbank, nadat de Duitse firma "Bettger & Cie" een proces aangespannen had tegen een coalitie van zes Oostendse oesterparken, waaronder "Royon-Bettger & Cie" zelf.[9] Een misverstand over de kwaliteit, grootte en prijs van een zending oesters voor Keulen bracht uiteindelijk definitief een einde aan de vennootschap tussen Bettger en Royon. Bij akte van 4 januari 1865 werd de maatschappij opgedoekt. Het jaar erop, op 10 augustus 1866, verkocht Bettger zijn één derde eigendomsaandeel in de oesterput aan de Brugse advocaat Charles Meynne. Deze laatste veroverde ook één zesde van het aandeel van Louis Royon, waardoor Meynne en Royon vanaf dan elk de helft van de oesterput bezaten. Het hotel-restaurant “Pavillon du Rhin” bleef echter wel volledig in handen van de familie Royon-Hertoghe. Op 18 augustus 1866 liet Bettger zijn aandeel in het complex immers over aan Royon.[3] Niet veel later, op 18 oktober 1866 overleed Louis Antoine Royon te Mariakerke. Het “Pavillon du Rhin” kwam volledig in handen van zijn erfgenamen, de oesterput slechts deels. De effectieve uitbating van het park, nu met de naam "Royon-Hertoghe & Cie", gebeurde echter wel door Michel Halewyck, echtgenoot van Eugénie Royon en dus de schoonzoon van Louis.[1]
Oesterparken "Stichert-Stracké & Cie" (1887-ca. 1925)
|
<googlemap lat="51.222734" lon="2.938911" zoom="12" width="300" height="300" type="satellite" selector="yes" icon=""> 51.227995, 2.907544, Oesterpark "Royon-Hertoghe & Cie" (ca.1866-ca.1895) </googlemap> |
onderschrift
|
Eerste oesterpark "Stichert-Stracké & Cie" (1887-ca. 1896)
Het oesterpark "Royon-Hertoghe & Cie" was een verderzetting van de onderneming "Royon-Bettger & Cie" die reeds in 1856 door Louis Royon en de Keulse handelaar Gustave Bettger in Oostende in het leven geroepen was.[1] De samenwerking tussen deze twee ondernemers liep echter algauw spaak. In 1860-1861 kwamen beide immers tegenover elkaar te staan in de rechtbank, nadat de Duitse firma "Bettger & Cie" een proces aangespannen had tegen een coalitie van zes Oostendse oesterparken, waaronder "Royon-Bettger & Cie" zelf.[10] Een misverstand over de kwaliteit, grootte en prijs van een zending oesters voor Keulen bracht uiteindelijk definitief een einde aan de vennootschap tussen Bettger en Royon. Bij akte van 4 januari 1865 werd de maatschappij opgedoekt. Het jaar erop, op 10 augustus 1866, verkocht Bettger zijn één derde eigendomsaandeel in de oesterput aan de Brugse advocaat Charles Meynne. Deze laatste veroverde ook één zesde van het aandeel van Louis Royon, waardoor Meynne en Royon vanaf dan elk de helft van de oesterput bezaten. Het hotel-restaurant “Pavillon du Rhin” bleef echter wel volledig in handen van de familie Royon-Hertoghe. Op 18 augustus 1866 liet Bettger zijn aandeel in het complex immers over aan Royon.[3] Niet veel later, op 18 oktober 1866 overleed Louis Antoine Royon te Mariakerke. Het “Pavillon du Rhin” kwam volledig in handen van zijn erfgenamen, de oesterput slechts deels. De effectieve uitbating van het park, nu met de naam "Royon-Hertoghe & Cie", gebeurde echter wel door Michel Halewyck, echtgenoot van Eugénie Royon en dus de schoonzoon van Louis.[1] [[{|border="0" cellspacing="0" cellpadding="0" align="center" style="margin:1em auto 1em auto;" width="620pt" style="border:1px solid #abd5f5; background-color:#00787A;" |colspan="2"|
|- | style="border:0px solid #abd5f5; background-color:#00787A; float right; width: 50px"|
51.221952, 2.941528, Eerste oesterpark "Stichert-Stracké & Cie" (1887-ca. 1896) 51.228149, 2.934347, Tweede oesterpark "Stichert-Stracké & Cie" (ca. 1896-1925) </googlemap>
|
| |}]]
Wetenschappelijke naam
Antithamnionella ternifolia (J.D.Hooker & Harvey) Lyle, 1922
Oorspronkelijke verspreiding
De plaats van herkomst van het drietakkig rooddonswier is onduidelijk [11] (Maggs & Stegenga 1999), al is het roodwier waarschijnlijk afkomstig uit de zuidelijke hemisfeer [12][13] (Eno et al. 1997, Heytens et al. 2007). Het is in elk geval een complexe situatie, omwille van het feit dat een aantal sterk op elkaar lijkende soorten en waarschijnlijk aan elkaar verwante soorten in verschillende delen van de wereld aanwezig zijn [11] (Maggs & Stegenga 1999). Dit niet-inheemse roodwier groeit op tal van substraten gaande van algen, stenen tot artificieel materiaal zoals pontons en boeien. Het komt voor tot een diepte van 25 meter en dit zowel in beschutte als blootgestelde omgevingen [14] (Maggs & Hommersand 1993).
Eerste waarneming in België
In 1970 werd het drietakkig rooddonswier voor het eerst waargenomen in de Spuikom van Oostende, onder de naam Antithamnion sarmiense. Het was er vastgehecht aan een zogeheten Japanse mand, die gebruikt werd voor experimenten in verband met het kweken van oesters [15] (Leloup 1973).
Verspreiding in België
Het drietakkig rooddonswier wordt in België vaak verward met een ander roodwier, Antithamnionella spirographidis. Deze twee roodwieren zijn zo op elkaar gelijkend dat wetenschappers niet helemaal zeker zijn of het effectief om twee verschillende soorten gaat. Omdat dergelijke roodwieren op basis van morfologische eigenschappen heel moeilijk te onderscheiden zijn, is verder onderzoek noodzakelijk om uit te maken hoeveel soorten werkelijk langs onze kust voorkomen [16] (Olivier De Clerck persoonlijke communicatie).
Beide roodwieren komen voor in het Verbindingsdok en het Boudewijnkanaal [17] (Manu Dumoulin persoonlijke communicatie) van de Zeebrugse achterhaven, alsook op de pontons in de jachthaven van Zeebrugge [18] (De Blauwe & Dumolin 2009). In de Spuikom van Oostende zouden enkele exemplaren groeien op het violet buiswier Neosiphonia harveyi [13] (Heytens et al. 2007), een andere niet-inheemse soort.
In ons studiegebied werd dit wier in het jaar 2000 gemeld in de Nederlandse Westerschelde, ter hoogte van de ingang van de Sloehaven (Vlissingen) [19] (Wolff 2005).
Verspreiding in onze buurlanden
Niettegenstaande men al in 1906 enkele exemplaren van deze soort had aangetroffen in Plymouth in het zuidwesten van Groot-Brittannië [14] (Maggs & Hommersand 1993) – weliswaar onder een andere naam Antithamnionella cruciatum f. tenuissimum – wordt veelal pas de melding uit 1910 uit Cherbourg-Octeville in het noordwesten van Frankrijk [20] (Westbrook 1930) als de eerste waarneming voor Europa beschouwd [14] (Maggs & Stegenga 1999). Ondertussen heeft het drietakkig rooddonswier zich over heel de Atlantische kust van Europa verspreid. Het komt voor van Portugal tot Nederland en is ook aanwezig langs de Zuid- en Westkusten van Groot-Brittannië - tot in Argyll in West-Schotland - en langs de kusten van Ierland Cite error: Closing </ref>
missing for <ref>
tag (Maggs & Hommersand 1993; ICES 2006).
In de Nederlandse Oosterschelde komen deze wieren (gerapporteerd als Antithamnionella spirographidis) sinds 1993 algemeen voor [11] (Maggs & Stegenga 1999). Het wier werd ook al verzameld uit het naburige Grevelingenmeer [11] (Maggs & Stegenga 1999), alsook ter hoogte van de ingang van de Sloehaven aan de Westerschelde [19] (Wolff 2005).
Wijze van introductie
Het drietakkig rooddonswier werd in Europa geïntroduceerd door vasthechting aan scheeprompen en touwen. Waarschijnlijk gebeurde de eerste introductie in Europa door schepen uit Australië [12] (Eno et al. 1997). Mogelijk kwamen er eveneens exemplaren in Europa binnen via aquacultuur: het niet-inheemse roodwier was vastgehecht op oesters die voor kweek naar Europa getransporteerd werden [19] (Wolff 2005).
Redenen waarom deze soort zo succesrijk is in onze contreien
Een snelle groei en een vegetatieve voortplanting door fragmentatie - waarbij afbrekende stukjes kunnen uitgroeien tot een volwaardig individu - zijn in de eerste plaats de verklaring van het succes van deze niet-inheemse soort [12] (Eno et al. 1997). Het drietakkig rooddonswier is niet kieskeurig wat het substraat betreft en kan zowel op natuurlijke ondergronden - zoals wieren, schelpdieren of stenen - als op artificiële ondergronden - pontons, boeien - groeien [14] (Maggs & Hommersand 1993).
Het drietakkig rooddonswier Antithamnionella ternifolia heeft net als A. spirographidis kliercellen, die bepaalde toxische chemische stoffen - zoals eosine - bevatten [21][22] (Fenical 1975, Hay & Fenical 1988). Men gaat ervan uit dat deze giftige stoffen in de kliercellen dienen als afweermechanisme tegen begrazing door herbivoren [14] (Maggs & Stegenga 1999).
Factoren die de verspreiding beïnvloeden
Het drietakkig rooddonswier kan grote afstanden overbruggen door zich vast te hechten op scheepsrompen van transportschepen [12] (Eno et al. 1997), terwijl lokaal plezierboten voor een snelle verspreiding tussen verschillende jachthavens kunnen zorgen [11] (Maggs & Stegenga 1999). Dit niet-inheems roodwier tolereert een brede gradiënt van temperaturen [12] (Eno et al. 1997).
Effecten of potentiële effecten en maatregelen
Effecten van het drietakkig rooddonswier op zijn natuurlijke omgeving zijn niet gekend. Deze soort is een aangroeisoort op harde structuren in havens en ook op schepen [12] (Eno et al., 1997). De aangroei op schepen kan echter financiële implicaties hebben: aangroeigemeenschappen op scheepsrompen verhogen namelijk de weerstand bij het varen, wat een verminderde vaarsnelheid tot gevolg heeft. Het verwijderen van deze aangroeigemeenschappen kost echter handenvol geld, en kan worden tegengegaan door het gebruik van aangroeiwerende verven [23] (Schultz et al. 2011).
Specifieke kenmerken
Het drietakkig rooddonswier heeft een felrode kleur en vormt wollige toefjes van 1 tot 2 centimeter. Het lijkt zo sterk op de eveneens bij ons voorkomende niet-inheemse soort A. spirographidis, dat ze enkel microscopisch van elkaar te onderscheiden zijn. De zijtakken zijn bij A. spirographidis tegenoverstaand en niet in een krans ingeplant op de zijassen, terwijl dit bij het drietakkig rooddonswier wel het geval is [14][24] (Maggs & Hommersand 1993, Coppejans 1998).
Het drietakkig rooddonswier is voornamelijk terug te vinden van de laagwaterlijn tot op een diepte van 25 meter. Zowel beschutte als fel blootgestelde omgevingen met sterke stromingen behoren tot zijn habitat. Beide Antithamnionella soorten behoren tot de familie van de roodwieren (Rhodophyta) en bevatten extra pigmenten (fycobilinen) die de groene kleur van chlorofyl a – het pigment dat ook in landplanten zorgt voor de opname van zonne-energie – maskeren [24] (Coppejans 1998).
Deze soort doet zowel aan ongeslachtelijke, geslachtelijke en vegetatieve voortplanting. In Europa plant het drietakkig rooddonswier zich voornamelijk vegetatief en ongeslachtelijk voort. Vegetatieve voortplanting gebeurt door fragmentatie, waarbij ieder fragmentje opnieuw kan uitgroeien tot een nieuw individu. Bij ongeslachtelijke voortplanting worden sporen gevormd, die na verspreiding aanleiding geven tot nieuwe individuen [14][24] (Maggs & Hommersand 1993; Coppejans 1998).
Weetjes
Wie is familie van wie?
Op de Kanaaleilanden werd in 1921 een nieuw soort roodwier gedetecteerd en beschreven als Antithamnionella sarniesis. Men vergeleek die met andere soorten van hetzelfde genus en het bleek dat de enige gelijkende individuen afkomstig waren uit de zuidelijke hemisfeer. Zodoende werd vermoed dat deze ‘Europese’ populaties geïntroduceerd waren [25] (Lyle 1922). Meer nog, toen de vergelijking gemaakt werd met exemplaren van het drietakkig rooddonswier, bleek zelfs dat dit één en dezelfde soort was [26] (Athanasiadis 1990). Hoewel nog steeds niet helemaal duidelijk is van waar deze soort nu oorspronkelijk van afkomstig is (Australië of de Westkust van Noord-Amerika), is er toch al enige duidelijkheid over wie nu wie is in Europa.
Meer onderzoek naar gerelateerde soorten in de zuidelijke hemisfeer zou waarschijnlijk kunnen aantonen dat gelijkaardige vergissingen ook daar gemaakt werden [12] (Eno et al. 1997).
Geraadpleegde bronnen
- ↑ 1.00 1.01 1.02 1.03 1.04 1.05 1.06 1.07 1.08 1.09 1.10 1.11 1.12 1.13 1.14 1.15 1.16 Halewyck, R.; Hostyn, N. (1978). Oostends oesterboek: historiek van de Oostendse oesterteelt vanaf de 18e eeuw tot op heden. Oostendse Heem- en Geschiedkundige Kring "De Plate": Oostende. 68, 34 pl. pp.
- ↑ Handschriftencollectie UGent - Documenten Betreffende Oostende: Lauwers, J.B., Jugements prononcés par le tribunal de commerce d'Ostende, Gent, 1861.
- ↑ 3.0 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 Farasyn, D. (2001). Historiek van de eerste gebouwen langs de Oostendse zeedijk 1830-1878. Tweede uitgave. Oostendse Heem- en Geschiedkundige Kring "De Plate": Oostende. 88 pp.
- ↑ Handschriftencollectie UGent - Documenten Betreffende Oostende: Lauwers, J.B., Jugements prononcés par le tribunal de commerce d'Ostende, Gent, 1861.
- ↑ Handschriftencollectie UGent - Documenten Betreffende Oostende: Lauwers, J.B., Jugements prononcés par le tribunal de commerce d'Ostende, Gent, 1861.
- ↑ Handschriftencollectie UGent - Documenten Betreffende Oostende: Lauwers, J.B., Jugements prononcés par le tribunal de commerce d'Ostende, Gent, 1861.
- ↑ Handschriftencollectie UGent - Documenten Betreffende Oostende: Lauwers, J.B., Jugements prononcés par le tribunal de commerce d'Ostende, Gent, 1861.
- ↑ Handschriftencollectie UGent - Documenten Betreffende Oostende: Lauwers, J.B., Jugements prononcés par le tribunal de commerce d'Ostende, Gent, 1861.
- ↑ Handschriftencollectie UGent - Documenten Betreffende Oostende: Lauwers, J.B., Jugements prononcés par le tribunal de commerce d'Ostende, Gent, 1861.
- ↑ Handschriftencollectie UGent - Documenten Betreffende Oostende: Lauwers, J.B., Jugements prononcés par le tribunal de commerce d'Ostende, Gent, 1861.
- ↑ 11.0 11.1 11.2 11.3 11.4 Maggs, C.A.; Stegenga, H. (1999). Red algal exotics on North Sea coasts. Helgol. Meeresunters. 52: 243-258. details Cite error: Invalid
<ref>
tag; name "maggs" defined multiple times with different content Cite error: Invalid<ref>
tag; name "maggs" defined multiple times with different content Cite error: Invalid<ref>
tag; name "maggs" defined multiple times with different content Cite error: Invalid<ref>
tag; name "maggs" defined multiple times with different content - ↑ 12.0 12.1 12.2 12.3 12.4 12.5 12.6 Eno, N.C.; Clark, R.A.; Sanderson, W.G. (Ed.) (1997). Non-native marine species in British waters: a review and directory. Joint Nature Conservation Committee: Peterborough, UK. ISBN 1-86107-442-5. 152 pp. details Cite error: Invalid
<ref>
tag; name "eno" defined multiple times with different content Cite error: Invalid<ref>
tag; name "eno" defined multiple times with different content Cite error: Invalid<ref>
tag; name "eno" defined multiple times with different content Cite error: Invalid<ref>
tag; name "eno" defined multiple times with different content Cite error: Invalid<ref>
tag; name "eno" defined multiple times with different content Cite error: Invalid<ref>
tag; name "eno" defined multiple times with different content - ↑ 13.0 13.1 Heytens, M.; De Clerck, O.; Coppejans, E. (2007). Studie van macrowiergemeenschappen van de Spuikom van Oostende in functie van de Kaderrichtlijn water. Universiteit Gent, Vakgroep Biologie, Afdeling Algologie: Gent, Belgium. 65 pp. details Cite error: Invalid
<ref>
tag; name "heytens" defined multiple times with different content - ↑ 14.0 14.1 14.2 14.3 14.4 14.5 14.6 Maggs, C.A.; Hommersand, M.H. (1993). Seaweeds of the British Isles: Volume 1 Rhodophyta, Part 3A. Ceramiales. Natural History Museum: London, UK. ISBN 1-898298-81-5. 444 pp. details Cite error: Invalid
<ref>
tag; name "maggs93" defined multiple times with different content Cite error: Invalid<ref>
tag; name "maggs93" defined multiple times with different content Cite error: Invalid<ref>
tag; name "maggs93" defined multiple times with different content Cite error: Invalid<ref>
tag; name "maggs93" defined multiple times with different content Cite error: Invalid<ref>
tag; name "maggs93" defined multiple times with different content Cite error: Invalid<ref>
tag; name "maggs93" defined multiple times with different content - ↑ Leloup, E. (1973). Recherches sur l'ostréiculture dans le bassin de chasse d'Ostende en 1970 et 1971. Med. K. Belg. Inst. Nat. Wet. 49(10): 1-23. details
- ↑ Persoonlijke mededeling door Olivier De Clerck 2011.
- ↑ Persoonlijke mededeling door Emmanuel Dumoulin 2011.
- ↑ De Blauwe, H.; Dumoulin, E. (2009). De zeefauna en -flora uit de jachthaven van Zeebrugge, in het bijzonder de fouling-organismen van drijvende pontons De Strandvlo 29(2): 41-63. details
- ↑ 19.0 19.1 19.2 Wolff, W.J. (2005). Non-indigenous marine and estuarine species in the Netherlands. Zool. Meded. 79(1): 3-116. details Cite error: Invalid
<ref>
tag; name "wolff" defined multiple times with different content - ↑ Westbrook, M.A. (1930). Notes on the distribution of certain marine red algae. J. Bot. Lond. 68:257-264. details
- ↑ Fenical, W. (1975). Halogenation in the Rhodophyta. A review. J. Phycol. 11:245-259. details
- ↑ Hay, M.E.; Fenical, W. (1988). Marine plant-herbivore interactions: the ecology of chemical defense. Ann. Rev. Ecol. Syst. 19:111-145. details
- ↑ Schultz, M.P.; Bendick, J.A.; Holm, E.R.; Hertel, W.M. (2010). Economic impact of biofouling on a naval surface ship Biofouling 27(1): 87-98. details
- ↑ 24.0 24.1 24.2 Coppejans, E. (1998). Flora van de Noord-Franse en Belgische zeewieren. Scripta Botanica Belgica, 17. Nationale Plantentuin van België: Meise, Belgium. ISBN 90-72619-41-2. 462 pp. details Cite error: Invalid
<ref>
tag; name "coppejans" defined multiple times with different content Cite error: Invalid<ref>
tag; name "coppejans" defined multiple times with different content - ↑ Lyle, L. (1922). Antithamnionella, a new genus of algae. J. Bot. Lond. 60:346-350. details
- ↑ Athanasiadis, A. (1990). Evolutionary biogeography of the North Atlantic antithamnioid algae, in: Garbary, D.J. et al. (Ed.) (1990). Evolutionary biogeography of the marine algae of the North Atlantic. NATO ASI Series G: Ecological Sciences, 22: pp. 219-240. details