Difference between revisions of "Oesterpark Ostrea"

From Coastal Wiki
Jump to: navigation, search
Line 41: Line 41:
  
 
<br>
 
<br>
<br>
+
 
 
==Referenties==
 
==Referenties==
 
----
 
----

Revision as of 10:20, 7 March 2013


Oesterparken "N.V. Ostrea" (1933-1938)

<googlemap lat="51.207327" lon="2.882600" zoom="10" width="300" height="300" type="satellite" selector="yes" icon="http://www.googlemapsmarkers.com/v1/4abeec/">

51.140076, 2.741261,
Oesterpark "N.V. Ostrea" in Nieuwpoort (1933-1938)
51.228654, 2.956073,
Oesterpark "N.V. Ostrea" in Oostende (1933-1938)
</googlemap>
Hedendaagse kaart van Oostende en Nieuwpoort, met de ligging van de voormalige oesterparken van “N.V. Ostrea”



Oesterproeven in de Vlotkom te Nieuwpoort (1933-1938)

Opvolger van het oesterpark "Vlaming en Nollet"


In 1932 was de Nederlandse firma van “Vlaming en Nollet”, in samenwerking met de Nieuwpoortenaar Henri Vreeswyck, begonnen met proeven voor het opstarten van integrale oesterkweek in de Vlotkom te Nieuwpoort.[1] Via deze testen wou men vaststellen in welke mate onze kusten geschikt waren om oesters van spat tot volwassen dieren op te kweken. Dit was nieuw, want tot nu toe hadden de Belgische oestertelers zich hoofdzakelijk bezig gehouden met het vetten en zuiveren van jonge Engelse oesters in het Belgische zeewater. Rond 1922 was echter een epidemie uitgebroken in de Engelse oesterkwekerijen, waardoor de bevoorrading van onze gebieden in het gedrang kwam. Tijdens deze periode van Belgische inactiviteit profileerden de Zeeuwse kwekers zich steeds sterker en namen ze een overheersende positie in op de Europese oestermarkt. Om deze afhankelijkheid van het buitenland tegen te gaan, was het dus nodig om onderzoek te doen naar de mogelijkheid om oesters hun volledige levenscyclus te laten doorbrengen in Belgische wateren.[2] Hoewel er enig ongenoegen bestond over de komst van buitenlandse oesterkwekers naar onze kustgebieden,[3] ging de onderneming in maart-april 1932 toch van start. Geen enkele Belgische oesterkweker was aanvankelijk immers bereid om de financiële risico’s te nemen die deze experimenten inhielden.[4] De firma "Vlaming en Nollet" zette algauw meer dan een miljoen Zeeuwse oesters uit in de Vlotkom en kon aanvankelijk tevreden zijn over het resultaat: de groei van de oesters was hier aanzienlijk groter dan in Zeeland.[4]


In 1933 besloot de Belgische regering haar medewerking te verlenen aan deze experimenten met betrekking tot de integrale oesterkweek. Vanaf dat jaar stelde de Bestendige Commissie voor Zeevis en Oestercultuur bijvoorbeeld gronden ter beschikking aan die telers die dergelijke proeven wilden ondernemen.[5] In Oostende besloot onder andere de firma "Halewyck & Cie" haar kans te wagen in de Spuikom. In de Nieuwpoortse Vlotkom werd "Vlaming & Nollet" dan weer vervangen door een nieuwe onderneming. Nu bleek dat de oesterteelt daar goede handelsmogelijkheden bood, waren ook de Belgische kwekers immers plots geïnteresseerd. Met de steun van de Bestendige Commissie voor Zeevis en Oestercultuur werd op 31 januari 1933 dan ook de ”N.V. Ostrea” opgericht, een handelsmaatschappij waarvan 55% van het kapitaal Belgisch en 45% Nederlands was. De Hollandse kant van deze vennootschap werd vertegenwoordigd door de gebroeders Biem en Marinus Vlaming en hun collega M. Nollet, de Belgische aandelen waren onder andere in handen van enkele kapitaalkrachtige Walen en van de oesterbedrijven ”Devriendt”, ”A. Rau & Fils” en ”A. Vermeersch & Cie”. Ondanks het feit dat ze over het minste aandelen beschikten, waren de Nederlandse telers wel de drijvende kracht achter deze onderneming.[4][6] In 1936 zou dezelfde Biem Vlaming zijn oesterbezit in Nieuwpoort trouwens nog uitbreiden met de parken van de “N.V. Huîtrières et Viviers de Lombardsyde”. Samen met Achille Vandromme zou hij deze kwekerijen tot aan WO II uitbaten onder de naam "Vlaming en Vandromme".


In 1933 hernam de “N.V. Ostrea” de proeven in de Nieuwpoortse Vlotkom. De resultaten waren dat jaar echter veel minder goed dan in 1932. De jonge Zeelandse oesters brachten immers een epidemie vanuit de Nederlandse wateren mee naar Nieuwpoort waaraan het grootste deel van de weekdieren ten prooi viel.[4] Ook de 2,5 miljoen dieren die het volgende jaar ingevoerd werden ondergingen hetzelfde lot.[7] Er was echter ook enig positief nieuws te horen: het weinige oesterbroed dat kon opgevangen worden in de Vlotkom bleek wel levensvatbaar te zijn en werd volledig gespaard van ziektekiemen.[8] In 1935 besloten de telers het over een andere boeg te gooien: dat jaar werd geen Zeeuws, maar wel gezond Frans oesterbroed uitgezet in Nieuwpoort.[4] Dit bleek een goede zet: het sterftecijfer daalde spectaculair en de oesters waren van excellente kwaliteit.[7] Toch bleef de “N.V. Ostrea” het moeilijk hebben. De vennootschap was in 1933 opgericht met een kapitaal van 1 miljoen frank en hoewel de kweekresultaten hoopgevend waren, was het nog steeds wachten geblazen op de eerste winsten. In 1936 was het dan ook noodzakelijk voor de onderneming om op zoek te gaan naar vers kapitaal. Deze nieuwe investeringen wilde de N.V. echter alleen op zich nemen als de overheid hen wat meer zekerheid kon bieden wat de beschikbaarheid van de Vlotkom betrof. Momenteel werd hen namelijk slechts een huurcontract per jaar aangeboden, waardoor de firma nooit zeker was of ze hun kweek gedurende een voldoende lange periode konden verder zetten. Er werd immers vaak het idee geopperd om de kom opnieuw fulltime open te stellen voor scheepvaart en alle oesterkweek ongedaan te maken. Van tijd tot tijd waren enkele jachten zelfs al de plas binnengevaren, wat de kweek schade berokkend had.[6] Nog hetzelfde jaar liet de overheid echter weten dat het niet mogelijk was om de Vlotkom voor een periode van langer dan een jaar in concessie te geven aan de oesterkwekers.[9] Vermoedelijk werd deze onzekere situatie en het uitblijven van enige winst de “N.V. Ostrea” in 1938 teveel. In juni van dat jaar vroeg de maatschappij immers de vereffening aan.[10][11] Dit betekende echter niet het definitieve einde van de oesterkweek in de Vlotkom. De firma ”A. Vermeersch & Cie” bleef bijvoorbeeld zeker tot in 1939 op eigen initiatief actief in deze waterplas.[12] Tijdens WO II werd de haveninfrastrucuur in Nieuwpoort echter vernield, wat bijgevolg ook een einde maakte aan de oesterteelt in de Vlotkom.[13]


Oesterproeven in de Spuikom te Oostende (ca. 1934-1938)


De “N.V. Ostrea” voerde vanaf ca. 1934 ook op kleine schaal experimenten uit in de Oostendse Spuikom, maar die werd in 1938 uiteindelijk exclusief verhuurd aan "Halewyck & Cie". Het zwaartepunt van de activiteiten van Biem Vlaming en zijn vennoten lag echter altijd in de Nieuwpoortse Vlotkom.[4]


Referenties


  1. Beun, J. (1987). Mosselkultuur te Nieuwpoort Bachten de Kupe 29(4): 97-101.
  2. Halewyck, R.; Hostyn, N. (1978). Oostends oesterboek: historiek van de Oostendse oesterteelt vanaf de 18e eeuw tot op heden. Oostendse Heem- en Geschiedkundige Kring "De Plate": Oostende. 68, 34 pl. pp.
  3. Zie bijvoorbeeld: De Duinengalm, 24 juni 1932.
  4. 4.0 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 Archief Raoul Halewyck, artikelenreeks van Het Visserijblad over de Belgische oesterkweek, 1941-1942.
  5. Van De Walle, J. (1959). De oesterteelt aan de Belgische kust, in: West-Vlaanderen Werkt 1959(3): 94-97.
  6. 6.0 6.1 Archief Dienst voor Zeevisserij, Vlaamse overheid: Departement Landbouw en Visserij, Afdeling Landbouw- en Visserijbeleid: map AB: documenten oesterproeven, brief 18 november 1936.
  7. 7.0 7.1 Archief Raoul Halewyck, artikel uit over ‘Ostréiculture en Belgique’, 1937.
  8. Het Visserijblad, 14 juli 1934.
  9. Archief Dienst voor Zeevisserij, Vlaamse overheid: Departement Landbouw en Visserij, Afdeling Landbouw- en Visserijbeleid: map AB: Dossier oesterkweek, brief 20 november 1936.
  10. Le Littoral, 4 juni 1938.
  11. Het Visserijblad, 4 juni 1938.
  12. Archief Dienst voor Zeevisserij, Vlaamse overheid: Departement Landbouw en Visserij, Afdeling Landbouw- en Visserijbeleid: map AB, mapje oesterproeven, documenten 1939.
  13. Debergh, R. (2006). Nieuwpoort: een illusie van ongerepte natuur, in: Uyttenhove, P. et al. (2006). Recollecting landscapes: herfotografie, geheugen en transformatie 1904-1980-2004. pp. 216-244.

Meer weten