Historiek Belgische zeevisserij
Inleiding
De havens van Oostende en Nieuwpoort kenden al van in de vroege middeleeuwen een welstand en status op het gebied van visserij en handel. De periode wordt ook wel de ‘Gouden Tijd'[1] van de Vlaamse zeevisserij genoemd. Vooral de gezouten haring-[2], en iets later ook de kabeljauwvisserij ‘ten zoute’, was belangrijk. Toch kende de zeevisserij ook moeilijke periodes. Politiek woelige tijden, waarin afwisselend Oostende en Nieuwpoort belegerd werden, zouden er (in de 2e helft van de 16e eeuw) uiteindelijk toe leiden dat de visserij voor lange tijd in verval[3] geraakte.
Het Oostenrijks bewind (1713-1794) bracht een opleving van de Vlaamse visserij met zich mee, maar dit was slechts tijdelijk: onder de Franse Republiek (1795-1804) en het Franse Keizerrijk (1804-1814) ging het terug bergaf. Toen Willem I van Oranje in 1815 de touwtjes in handen nam, wou hij met een nieuwe visserijwetgeving en subsidies de visserij-industrie weer een duwtje in de rug geven. Dit bracht groot ongenoegen met zich mee: de Vlaamse vissers gingen niet akkoord met de bemoeienissen van de Nederlandse overheid. Bovendien was, volgens de Vlaamse reders, dit premiestelsel niet afgestemd op het eigen karakter van de Vlaamse zeevisserij.
De Belgische onafhankelijkheid in 1830 bracht een aangepast premiestelsel met zich mee, waardoor het aantal schepen algauw verdubbelde en de werkgelegenheid toenam. In Oostende werd tien jaar na de onafhankelijkheid drie keer meer kabeljauw aangevoerd. Ook de haringvangst deed het goed. Het premiestelsel werd al snel internationaal in vraag gesteld omdat het grote kosten betekende voor de staatskas. Er werd een onderzoekscommissie voor de zeevisserij ingesteld, en de eerste statistieken werden verzameld. Nadat eerder het Verenigd Koninkrijk en later Nederland het premiestelsel lieten varen, werd het in 1867 ook in België afgeschaft[4].
Belangrijke technische ontwikkelingen (zoals (stoom)motoraandrijving en het gebruik van kunstijs) bliezen de visserij op het einde van de negentiende eeuw nieuw leven in. Dankzij deze vooruitgang werden nu ook afgelegen wateren bevist en steeds grotere vangsten binnengehaald. Het geloof in een ‘onuitputtelijke zee’ was groot.
referenties
- ↑ Gouden Tijd, Degryse, R. (1944). Vlaanderens haringbedrijf in de Middeleeuwen. De Seizoenen, 49. De Nederlandsche Boekhandel: Antwerpen. 116 pp.
- ↑ Haring, Hovart, P. (1985). Zeevisserijbeheer in vroegere eeuwen: een analyse van normatieve bronnen. Mededelingen van het Rijksstation voor Zeevisserij (CLO Gent), 206. Rijksstation voor Zeevisserij: Oostende. III, 192, VII pp.
- ↑ verval, Hovart, P. (1985). Zeevisserijbeheer in vroegere eeuwen: een analyse van normatieve bronnen. Mededelingen van het Rijksstation voor Zeevisserij (CLO Gent), 206. Rijksstation voor Zeevisserij: Oostende. III, 192, VII pp.
- ↑ afschaffing premiestelsel, Hovart, P. (1994). 150 jaar zeevisserijbeheer 1830-1980: een analyse van normatieve bronnen. Mededelingen van het Rijksstation voor Zeevisserij (CLO Gent), 235. Rijksstation voor Zeevisserij: Oostende. 317 pp.