Oesterpark Clemmen
Toen het monopolie op de oesterkweek van de firma “Clays & Cie” in 1780 niet verlengd werd, was de Gentse industrieel Judocus Clemmen de eerste om in actie te schieten. Reeds in april 1780 namen Clemmen en zijn vijf broers de pacht van een stuk grond aan de buitenkant van de Sint-Catharinapolder in Oostende op zich, met de bedoeling daar een oesterput in te planten.[1] Op deze plaats bevond zich blijkbaar al een oude gedolven put (de ‘botput’ genaamd), wat het een ideaal terrein maakte voor de plannen van de gebroeders Clemmen.[2] Vooraleer echter kon overgegaan worden tot de aanleg van het oesterpark, moest de goedkeuring van de Regering bekomen worden. In mei 1780 werd een verzoekschrift, vergezeld van een plattegrond van de nog aan te leggen put, ingediend bij de overheid. Op 8 juli 1780 werd het licht op groen gezet: de oesterkwekerij “Clemmen” kon aan de slag gaan.[1]
De aankoop van de terreinen, de constructie van de kwekerij en de aanschaf van twee barken om jonge Engelse oesters te kunnen aanvoeren, kostte Judocus Clemmen ca. 53.500 gulden. Clemmen werd trouwens pas in 1787 eigenaar van de gronden van de oesterput. Na de dood van Judocus op 23 januari 1802, kwam de oesterput in handen van zijn 7 kinderen Jean, Lieven, Francis, Pieter, Anna-Barbara, Josse en Marie-Joanna-Jacoba Clemmen. Op 2 juli 1802 verkochten vijf van hen hun aandeel aan Josse Clemmen-Poelman en François Speelman, de echtgenoot van Maria-Joanna, voor een totaal van 17.300 gulden.
De effectieve uitbating en het beheer van het oesterpark was gedurende het gehele bestaan van de onderneming in handen van de Oostendse handelaar en reder Andreas Joannes Van Iseghem. De oesters van “Clemmen” vonden hoofdzakelijk hun weg naar Gent en Kortrijk en naar Brabantse steden als Brussel, Leuven en Antwerpen. In 1802-1803 betaalden oesterimporterus in die gebieden 27,1 guldens voor een halve ton Oostendse oesters van “Clemmen”, of 8 guldens voor een achtste ton. Hoewel de zaken goed liepen, waren de putten van Clemmen geen lang leven beschoren: in 1805 werden ze, net als de putten van Pollet, onteigend door de Frans machthebbers om plaats te maken voor de constructie van een jachtsluis. Op 5 juli 1805 waren de werklui reeds volop bezig met het uitbreken van de 1 hectare 51,4 are grote oesterput. Op 14 augustus 1805 werden de gronden definitief verkocht aan de prefect van het Leie-departement voor een som van 54.395 frank. Alle gereedschap van het park werd openbaar verkocht. Na 25 jaar kwam zo in mineur een einde aan de oesterkwekerij “Clemmen”.
References
- ↑ 1.0 1.1 Halewyck, R.; Hostyn, N. (1978). Oostends oesterboek: historiek van de Oostendse oesterteelt vanaf de 18e eeuw tot op heden. Oostendse Heem- en Geschiedkundige Kring "De Plate": Oostende. 68, 34 pl. pp. Cite error: Invalid
<ref>
tag; name "Halewyck" defined multiple times with different content - ↑ Parmentier, J., De maritieme handel en visserij in Oostende tijdens de achttiende eeuw, Gent, 2001.