Difference between revisions of "Slijkgrascicade"

From Coastal Wiki
Jump to: navigation, search
(<span style="color:#00787A">Effecten of potentiële effecten en maatregelen</span>)
Line 1: Line 1:
 +
{{{Revision}}}
 +
 
__NOTITLE__
 
__NOTITLE__
  

Revision as of 13:54, 27 March 2012

{{{Revision}}}

Warning: Deze pagina wordt niet langer bijgewerkt. Meer recente info is te vinden op http://www.vliz.be/niet-inheemse-soorten


Slijkgrascicade
De slijkgrascicade is een Amerikaanse soort die oorspronkelijk gedijde op Amerikaans slijkgras (Spartina alterniflora) langsheen de oostkust van de Verenigde Staten. De eerste Europese waarneming van deze soort stamt uit 1994 in de Portugese Algarve streek. De slijkgrascicade bereikte België vermoedelijk in 2010, hoewel het tot 20 augustus 2011 duurde vooraleer hij er voor het eerst werd waargenomen. Mogelijk werd deze cicade via transport met slijkgrasbladeren in Europa geïntroduceerd. De slijkgrascicade komt exclusief voor op slijkgrassen en voedt zich met het voedingsrijke sap van deze planten. De slijkgrascicade werd langs de Amerikaanse westkust (Washington) uitgezet om het daar ingevoerde slijkgras biologisch te bestrijden.
Prokelisia marginata.jpg
Foto: Hans De Blauwe




Wetenschappelijke naam

Prokelisia marginata (Van Duzee, 1897)


Oorspronkelijke verspreiding

Het oorspronkelijke verspreidingsgebied van de slijkgrascicade strekt zich uit langsheen de Amerikaanse oostkust, van Massachusetts tot Louisiana. Deze cicade is in dit gebied erg abundant en vormt er de belangrijkste herbivoor van het Amerikaans slijkgras, Spartina alterniflora [1][2][3] (Wilson 1982, Denno 1985, Denno 1987). De slijkgrascicade wordt eveneens gemeld in geïsoleerde inter-getijdengebieden in Californië, aan de Pacifische kust [3] (Denno 1987). Hier komt hij eveneens op een andere slijkgrassoort voor, namelijk Spartina foliosa [1] (Wilson 1982). Er zijn echter sterke aanwijzingen dat deze Pacifische populaties recent (na de jaren 1970) vanuit de Amerikaanse oostkust geïntroduceerd werden [4] (Grevstad, Wecker & Strong 2004).

De slijkgrascidade werd opgenomen in de lijst van niet-inheemse soorten van het Belgisch deel van de Noordzee gezien het feit dat deze soort enkel kan gedijen op bepaalde soorten slijkgras [5] (Grevstad 2003a), een plantengroep die typisch in intergetijdegebieden voorkomt [6] (Van Landuyt 2006).


Eerste waarneming in België

Nadat de slijkgrascicade op 20 augustus 2011 in Nederland nabij Tholen op Engels slijkgras Spartina townsendii var. anglica werd aangetroffen, besloot men om ook de Belgische slijkgraspopulaties te bemonsteren op de aanwezigheid van deze exoot. Naar aanleiding van deze bemonsteringcampagne werden in de Baai van Heist op 26 augustus 2011 enkele honderden exemplaren van de slijkgrascicade verzameld [7](De Blauwe 2011). Aangezien deze cicade het jaar voordien reeds zowel bij onze zuiderburen als bij onze noorderburen aangetroffen werd, vermoedt men dat de introductie van deze soort reeds in 2010 plaatsvond [7](De Blauwe 2011).


Verspreiding in België

In België werd de aanwezigheid van de slijkgrascicade reeds vastgesteld op de Engels slijkgraspopulaties aan de Baai van Heist, en het Zwin te Knokke [7]. Op de andere locaties waar zijn gastplant Engels slijkgras groeit (o.a. te Nieuwpoort en langs de Zeeschelde) werd hij voorlopig nog niet gemeld.

In het studiegebied komt de soort ook voor op het Engels slijkgras dat groeit langs de Westerschelde te Hoofdplaat, tussen Breskens en Terneuzen [7].


Verspreiding in onze buurlanden

De slijkgrascicade werd het voor het eerst in Europa aangetroffen in Portugal. In 1994 werden de eerste exemplaren in de Algarve streek vastgesteld. In 1998 volgden waarnemingen in Spanje en in 2004 in Slovenië (aan het Noorden van de Adriatische Zee) [8](Mifsut 2010). Meer recent werd deze soort dichter bij huis gerapporteerd: in 2008 werd de slijkgrascicade in Engeland langs de kusten van de provincie Hampshire (Portsmouth) aangetroffen [9] (Badmin 2009) en in 2009 in Frankrijk [8](Mifsut 2010). Op Engels slijkgras dat groeit langs de kusten van de Engelse provincie Kent (Dover) bleek deze soort in 2009 reeds algemeen voor te komen, hoewel hij er in 2007 nog niet aangetroffen werd. Dit toont aan dat de cicade zich zeer snel over de Engelse Zuidkust heeft verspreid [9](Badmin 2009). Vervolgens werd deze soort in 2010 voor het eerst in Nederland vastgesteld waar hij onder meer gedijt langsheen de Oosterschelde [7] (De Blauwe 2011).


Wijze van introductie

Omdat slijkgras soms als verpakkingsmateriaal gebruikt wordt, is het mogelijk dat transport een rol speelde bij de introductie van de slijkgrascicade vanuit Amerika naar Europa [9](Badmin 2009). Zo kunnen er cicade-eieren aanwezig zijn in het weefsel van slijkgrasbladeren, die bijvoorbeeld gebruikt worden om oesters in te pakken [7](De Blauwe 2011). Na de introductie in Frankrijk kon de soort zijn verspreidingsgebied snel op natuurlijke wijze uitbreiden. Het is mogelijk dat de oorspronkelijke introducties in Spanje, Frankrijk en Slovenië onafhankelijk van elkaar plaatsvonden [7](De Blauwe 2011).


Redenen waarom deze soort zo succesrijk is in onze contreien

Engelse slijkgras, een geschikte gastplant voor de slijkgrascicade, komt voor in de inter-getijdengebieden van onze kust (Nieuwpoort, Baai van Heist, het Zwin en het Schelde-estuarium) [6] (Van Landuyt 2006). Dit Engels slijkgras is een niet-inheemse soort, die tijdens de 19de eeuw ontstond na een hybridisatie langs de Zuid Engelse kust tussen het inheemse klein slijkgras Spartina maritima en het exotische Amerikaans slijkgras Spartina alterniflora [10] (Ayres 2001).


Factoren die de verspreiding beïnvloeden

De slijkgrascicade kan enkel gedijen op slijkgrassoorten [5] (Grevstad 2003). De verspreiding van de cicade is dan ook sterk gebonden aan die van zijn gastplant die typisch voorkomt in inter-getijdengebieden met slikken en schorren [6](Van Landuyt 2006).

Na introductie kan de slijkgrascicade zeer grote dichtheden bereiken van meer dan 50.000 exemplaren per m2 [4] (Grevstad, Wecker & Strong 2004). Naast kortvleugelige (brachypteer) exemplaren komen langvleugelige (macropteer) exemplaren voor die zeer goed kunnen vliegen [2](Denno et al 1985). Eenmaal in de lucht worden deze kleine insecten door de wind meegenomen. Er is dus geen sprake van gerichte dispersie. Opvallend is het hoge percentage langvleugelige exemplaren in veel Zeeuwse populaties en deze langvleugelige exemplaren kunnen zorgen voor de snelle vestiging van nieuwe populaties op behoorlijke afstanden van al gevestigde populaties. De zeer grote bronpopulaties zorgen voor bijna een ‘regen’ van slijkgrascicades langs onze kust [11]. (persoonlijke mededeling Kees Den Bieman 2012). De kortvleugelige exemplaren hebben daarentegen als voordeel dat ze zich op jongere leeftijd kunnen voortplanten [2](Denno et al 1985). De verhouding tussen kort- en langvleugelige exemplaren in een populatie wordt bepaald door verscheidene omgevingsfactoren als de kwaliteit van de waardplant en de populatiedichtheid [2][12] (Strong & Stiling 1983, Denno et al 1985). In populaties met een hoge dichtheid ontstaan meer langvleugelige exemplaren dan in populaties met een lage dichtheid.


Mogelijks kan de wintertemperatuur een beperkende factor spelen voor de Noordelijke verspreiding van deze soort. De soort overleeft immers de winter in ‘nimf-stadia’ (een larvaal stadium waarin de cicaden reeds lijken op de volwassen exemplaren (imago), maar waarbij o.a. nog vleugels ontbreken) tussen afgestorven materiaal [3](Denno 1987), tussen de opgerolde bladeren van oude halmen en in de bladoksels van jonge planten tot het vroege voorjaar [5](Gevstad 2003). Strenge winters kunnen hun aantallen zodanig decimeren dat de soort tijdens de zomer niet in staat is zich te herstellen. Hierdoor is de noordgrens van het verspreidingsgebied van deze soort langs de Amerikaanse oostkust beperkt tot Massachusetts [5][7][13](Gevstad 2003, Grevstad 2004, De Blauwe 2011).

In de Verenigde Staten spelen stormen ook een belangrijke rol bij de verspreiding van deze cicade. Slijkgraspopulaties langs kreken en op de lager gelegen gebieden worden door winterstormen gedecimeerd en in ieder geval wordt het losse plantenmateriaal weggespoeld waartussen de nimfen overwinteren. Op dergelijke plekken dient de slijkgrascicade zich elk jaar opnieuw te vestigen [11].


Effecten of potentiële effecten en maatregelen

Zowel het imago-stadium als de nimf-stadia van de slijkgrascicade voeden zich uitsluitend met het voedselrijke sap (floëem) van slijkgrassoorten. De wijfjes leggen hun eieren met een legboor in het vasculaire weefsel (het kanaalstelsel waarmee de plant water en floëem transporteert) van de plant. Als gevolg hiervan vertonen de planten bruine vlekken en produceren ze minder biomassa en minder kiemkrachtige zaden [5][7](Grevstad et al. 2003, De Blauwe 2011).

Het Amerikaans slijkgras dat groeit in het oorsprongsgebied van de slijkgrascicade, langs de oostkust van de Verenigde Staten, lijkt veel minder te lijden onder de aanwezigheid van dit insect dan slijkgrassen in regio’s waar deze soort voorheen niet voorkwam. Zo heeft een experiment in een serre aangetoond dat Engels slijkgras eveneens zwaar beschadigd kan worden door hoge predatie door de slijkgrascicade [14](Wu et al 1999). Andere experimenten tonen aan dat de cicade binnen 2 generaties na introductie, aantallen tot 200 exemplaren per plant kan bereiken, hetgeen overeenkomt met meer dan 50 000 cicaden per vierkante meter [14](u et al. 1999). Dergelijke aantallen kunnen tot de dood van de slijkgrasplanten leiden [5](Grevstad 2003).

Deze verschillende gevoeligheid van slijkgrassoorten voor de slijkgrascicade heeft waarschijnlijk een genetische basis. Slijkgraspopulaties in regio’s waar dit insect vanouds niet voorkomt, zouden minder resistentie-eigenschappen bezitten [15][16] (Rossi 2003, Strong 2003). Op resistente slijkgraspopulaties bereikt de slijkgrascicade aantallen die 10 maal lager liggen dan bij minder resistente populaties en leidt de aanwezigheid van de cicade doorgaans niet tot de dood van de gastplant [16](Strong 2003).

Deze cicade is, omwille van de soortspecifieke negatieve invloed die hij kan hebben op slijkgras, een interessant organisme om niet-inheems slijkgras biologisch te bestrijden. Zo werd dit insect vanaf het jaar 2000 succesvol uitgezet op Amerikaans slijkgras dat invasief groeit in Willapa Bay en Puget Sound (Washington State, Verenigde Staten) [5][4](Grevstad 2003, Grevstad 2004). Er wordt toen gevreesd dat het slijkgras in hier op termijn resistent zal worden tegen deze cicade [15][16](Rossi 2003, Strong 2004). In 2007 werd er beslist om de hele regio met onkruidverdelgers te besproeien om zo het slijkgras te volledig uit te roeien. Hierdoor blijft er onzekerheid omtrent de doeltreffendheid van de slijkgrascicade als biologisch bestrijdingsorganisme [4](Grevstad et al 2004).

De toekomst zal uitwijzen of Engels slijkgras, een invasieve soort met een negatieve invloed op inheemse bodemdieren en kustvogels [17][18] (Nehring 2006, Minchin, 2009), beïnvloed zal worden door de komst van deze cicade in onze streken.


Specifieke kenmerken

De slijkgrascicade is een typische spoorcicade: het is een vrij klein insect (2,3 tot 4,4 millimeter [1] (Wilson 1982)) dat zich uitsluitend voedt met het voedingsrijke sap (floëem) van slijkgrassoorten [5](Grevstad 2003). Deze soort heeft een gele tot licht bruine kleur op de kop en het lichaam, waarop eveneens horizontale bruine strepen voorkomen [1](Wilson 1982).

De slijkgrascicade kan onderscheiden worden van de andere spoorcicaden die in de Benelux te vinden zijn met behulp van een naslagwerk (Den Bieman et al. 2011)


Weetjes

De Koekoek of de cicade?

Hoewel cicaden bij het grote publiek niet zo bekend zijn, zijn ze wel verantwoordelijk voor een bekend verschijnsel: ‘koekoeksspuug’. Dit is een fluimachtige substantie dat vaak op planten aangetroffen kan worden. Het gaat om een vloeibare uitscheiding die de nimfen van spuugbeestjes (een andere cicade-familie dan de spoorcicaden, waartoe de slijkgrascicade behoort) uitscheiden en opkloppen zodat het hele lichaam erdoor omgeven wordt. Dit schuimnest beschermt de nimfen tegen uitdroging, parasieten en predatoren. Men noemt deze schuimnesten ook wel koekoekspuug omdat men vroeger dacht dat ze afkomstig waren van een koekoek die op de plant spuugde. De koekoeksbloem dankt haar naam eveneens aan het koekoekspuug dat er vaak op aanwezig is.


Hoe verwijzen naar deze pagina?

VLIZ Alien Species Consortium (2011). Slijkgrascicade – Prokelisia marginata. Niet-inheemse soorten van het Belgisch deel van de Noordzee en aanpalende estuaria. Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ). Geraadpleegd op 22-11-2024. Beschikbaar op
http://www.vliz.be/wiki/Lijst_niet-inheemse_soorten_Belgisch_deel_Noordzee_en_aanpalende_estuaria


Lector: Hans De Blauwe en Kees Den Bieman
VLIZ Alien Species Consortium: http://www.vliz.be/imis/imis.php?module=project&proid=2170
Deze fiche (versie 2011) is ook als pdf beschikbaar op http://www.vliz.be/imis/imis.php?module=ref&refid=XXXXXXX


Geraadpleegde bronnen

  1. 1.0 1.1 1.2 1.3 Wilson, S.W. (1982). The planthopper genus Prokelisia in the United States (Homoptera: Fulgoroidea: Delphacidae) J. Kans. Entomol. Soc. 55(3): 532-546. details Cite error: Invalid <ref> tag; name "Wilson1982" defined multiple times with different content
  2. 2.0 2.1 2.2 2.3 Denno, R.F.; Douglas, L.W.; Jacobs, D. (1985). Crowding and host plant nutrition: Environmental determinants of wing-form in Prokelisia marginata Ecology 66(5): 1588-1596. details
  3. 3.0 3.1 3.2 Denno, R.F.; Schauff, M.E.; Wilson, S.W.; Olmstead, K.L. (1987). Practical diagnosis and natural history of two sibling salt marsh-inhabiting planthoppers in the genus Prokelisia (Homoptera: Delphacidae) Proc. Entomol. Soc. Wash. 89: 687-700. details
  4. 4.0 4.1 4.2 4.3 Grevstand, F.S.; Wecker, M.S.; Strong, D.R. (2010). Biological control of Spartina, in: Ayres, D.R. et al. (Ed.) (2010). Proceedings of the Third International Conference on Invasive Spartina, November 8-10, 2004, San Fransisco, California, USA. pp. 267-272. details
  5. 5.0 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 Grevstad, F.S.; Strong, D.R.; Garcia-Rossi, D.; Switzer, R.W.; Wecker, M.S. (2003). Biological control of Spartina alterniflora in Willapa Bay, Washington using the planthopper Prokelisia marginata: agent specificity and early results Biol. Control 27(1): 32-42. details
  6. 6.0 6.1 6.2 Van Landuyt, W.; Hoste, I.; Vanhecke, L.; Van Den Bremt, P.; Vercruysse, W.; de Beer, D. (Ed.) (2006). Atlas van de flora van Vlaanderen en het Brussels Gewest. Flo.Wer/Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek/Nationale Plantentuin van België: Brussel. ISBN 90-726-1968-4. 1007 pp. details
  7. 7.0 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7 7.8 De Blauwe, H. (2011). De slijkgrascicade Prokelisia marginata (Hemiptera: Delphacidae), een exoot gebonden aan Engels slijkgras Spartina townsendii, verovert nu ook de Belgische kust De Strandvlo 31(3-4): 80-88. details
  8. 8.0 8.1 Mifsud, D.; Cocquempot, C.; Mühlethaler, R.; Wilson, M.; Streito, J.-C. (2010). Other Hemiptera Sternorrhyncha (Aleyrodidae, Phylloxeroidea, and Psylloidea) and Hemiptera Auchenorrhyncha, in: Roques, A. et al. (Ed.) (2010). Alien terrestrial arthropods of Europe. BioRisk, 4(1): pp. 511–552. details
  9. 9.0 9.1 9.2 Badmin, J.; Witts, T. (2009). Cord-grass planthopper Prokelisia marginata (Hemiptera: Delphacidae) sweeps into Kent Br. J. Entomol. Nat. Hist. 22(4): 213-215. details
  10. Ayres, D.R.; Strong, D.R. (2001). Origin and genetic diversity of Spartina anglica (Poaceae) using nuclear DNA markers Am. J. Bot. 88(10): 1863-1867. details
  11. 11.0 11.1 Persoonlijke mededeling door Kees Den Bieman 2012.
  12. Strong Jr., D.R.; Stiling, P.D. (1983). Wing dimorphism changed by experimental density manipulation in a planthopper (Prokelisia marginata, Homoptera, Delphacidae) Ecology 64(1): 206-209. details
  13. Grevstad, F.S.; Switzer, R.W.; Wecker, M.S. (2004). Habitat trade-offs in the summer and winter performance of the planthopper Prokelisia marginata introduced against the intertidal grass Spartina alterniflora in Willapa Bay, Washington, in: Cullen, J.M. et al. (Ed.) (2004). Proceedings of the XI International Symposium on Biological Control of Weeds Canberra, Australia, 27 April-2 May 2003. pp. 523-528. details
  14. 14.0 14.1 Wu, M.-Y.; Hacker, S.D.; Ayres, D.R.; Strong, D.R. (1999). Potential of Prokelisia spp. as biological control agents of English cordgrass, Spartina anglica Biol. Control 16(3): 267-273. details
  15. 15.0 15.1 Garcia-Rossi, D.; Rank, N.; Strong, D.R. (2003). Potential for self-defeating biological control? Variation in herbivore vulnerability among invasive Spartina genotypes Ecol. Appl. 13(6): 1640-1649. details
  16. 16.0 16.1 16.2 Strong, D.R. (2004). Evolving weeds and biological control, in: Cullen, J.M. et al. (Ed.) (2004). Proceedings of the XI International Symposium on Biological Control of Weeds Canberra, Australia, 27 April-2 May 2003. pp. 21-27. details
  17. Nehring, S.; Adsersen, H. (2006). NOBANIS - Invasive Alien Species Fact Sheet - Spartina anglica. Edited version 02-07-2009. NOBANIS: Copenhagen. 13 pp. details
  18. Minchin, D. (2009). Spartina anglica Hubbard, common cordgrass (Poaceae, Magnoliophyta), in: DAISIE (Delivering Alien Invasive Species Inventories for Europe) (2009). Handbook of alien species in Europe. Invading Nature - Springer Series in Invasion Ecology, 3: pp. 297. details